Gezocht: software, m/v

Vrouwen en computers, als eindgebruikers of als ict’ers…. Een en ander lijkt niet zo best te matchen. Maar wat als dat aan het ontwerp van de software zelf ligt?

Vrouwen en computers, als eindgebruikers of als ict’ers…. Een en ander lijkt niet zo best te matchen. Maar wat als dat aan het ontwerp van de software zelf ligt?

Dat is althans de stelling die Laura Beckwith onlangs in haar doctoraal proefschrift aan de ‘State University’ van Oregon verdedigde en ze deed dat blijkbaar niet zonder reden. Haar onderzoek is overigens slechts het nieuwste luik in een onderzoeksgebied dat al sinds het einde van de jaren tachtig ‘gender human computer interface’ (Gender HCI) als onderwerp heeft.

Overigens kan je het idee dat vrouwen (of meisjes) minder vlot of efficiënt omgaan met ict op zijn best bevreemdend vinden. Des te vreemder als je bedenkt dat vrouwen mee aan de wieg van de vroegste computers stonden en daarbij verwijzen we niet naar het obligate verhaal van Ada lady Lovelace’s samenwerking met Charles Babbage. Wie de foto’s van de eerste, hopeloos complexe en primitieve computers tijdens en na de Tweede Wereldoorlog bekijkt, zal daar niet zelden vrouwen op aantreffen. Om het niet te hebben over de vele vrouwen die vandaag vlot hun weg in ict-producten vinden en er efficiënt mee omgaan. Toch blijft het aantal meisjes dat voor ict-studies kiest notoir laag en zijn er zeker verschillen te merken tussen mannen en vrouwen in het gebruik van software.

Samen met haar promotor, Margaret Burnett, constateerde Beckwith dat mannen meer geneigd waren om geavanceerde functies van een pakket te gebruiken dan vrouwen. Dat bleek onder meer uit het gebruik van een tool voor het debuggen van software. Een tweede vaststelling was dat een efficiënt gebruik ook samenhing met het zelfvertrouwen om de taak tot een goed einde te brengen en dat vrouwen inderdaad vaak minder vertrouwen hebben in hun ict-vaardigheden. Dit laatste wordt uitgedrukt in de term ‘self efficacy’, of het persoonlijk oordeel van iemand over zijn of haar capaciteit om een taak tot een goed einde te brengen.

Beckwith zette een test op die zowel mannen als vrouwen vroeg een rekenblad met foute formules te debuggen met behulp van een tool voorzien van een specifieke functie hiervoor. Vrouwelijke testpersonen gaven kennelijk blijk van minder ‘self efficacy’ en editeerden veeleer manueel de formules dan wel gebruik te maken van de geavanceerde functie. De reden hiervoor was onder meer de vrees dat het te lang zou duren eer ze die onbekende functie onder de knie zouden hebben. Nochtans bleek dat het leerproces bij de vrouwen helemaal niet langer was dan dat bij de mannen.

De studie toonde wel aan dat mannen meer geneigd zijn te experimenteren met nieuwe functies (‘tinkering’) dan vrouwen en dat zet de mannen dan ook meer een nieuwe aanpak bij het oplossen van problemen uit te proberen. Overigens heeft dat ook zijn nadelen, want mannen gaan soms wel te ver met die ‘tinkering’, wat dan weer tot tijdverlies en een lagere efficiëntie kan leiden, én minder inzicht in wat men echt heeft geleerd. Voor de vrouwen bleken dan weer de complexiteit en de wijze van interactie met de software potentiële obstakels.

Dat leidde tot een volgende fase van Beckwith’s studie, waarin ze de presentatie van de functies in het tool aanpaste zodat het gebruik ervan een lager niveau van zelfzekerheid vereiste. Zo kreeg de gebruiker niet alleen de keuze tussen ‘juist’ of ‘fout’, maar ook nog tussen ‘lijkt juist’ en ‘lijkt fout’ – keuzemogelijkheden die het gebruik van de tool toegankelijker maakten voor wie niet zo zeker van zijn stuk was. Ook werd er gewerkt aan een meer eenvormig en makkelijker gebruik van muistoetsen en dies meer. Het gevolg was dat mannen en vrouwen haast in gelijke mate gebruik maakten van de ‘debugging’-functie. Daarbij wordt uitdrukkelijk gesteld dat het niet om een vereenvoudiging of afzwakking van de functie ging, maar om een aanpassing van de interface. Nog duidelijker: het tool werd niet ‘dommer’ gemaakt voor gebruik door vrouwen, maar de toegankelijkheid werd vergroot door rekening te houden met een aantal psychologische (en andere) instellingen van de gebruikers.

Dat leidt dan tot een aantal interessante conclusies. Zo is het bovenstaande in het geheel geen kwestie van spijkers op laag water zoeken of nog maar eens een bijkomend element dat de ontwikkeling van nieuwe producten bemoeilijkt. En nee, het is niet de bedoeling om ‘roze en blauwe uitvoeringen van software te bouwen’ zoals Beckwith’s promotor stelt.

Integendeel, voor elk product moet hoe dan ook een interface worden gebouwd en waarom zou je dat dan niet meteen goed doen, met een aanpak die maximaal rendeert voor een maximaal aantal gebruikers. Met het oog op software die echt man- en vrouwvriendelijk is.

Bovendien stopt dit alles niet bij het vlot bruikbaar maken van soft voor zowel mannen als vrouwen. Ook in dit tijdperk van outsourcing en offshoring worden de meeste toepassingen en zeker de tools nog overwegend ontworpen en gebouwd door Noord-Amerikanen, aldus een andere onderzoekster, Thippaya Chintakovid. Zij wijst erop dat culturele verschillen tussen de gebruikers (in haar studie zijn dat eindgebruikers die ook aan een vorm van end-user programmering doen, zoals het creëren van formules en macro’s in rekenbladen) evenzeer een belangrijke rol spelen in dit gebeuren. Het is immers aangetoond dat er tussen culturen verschillen bestaan inzake de wijze waarop de aandacht op een punt wordt gefocust.

Kortom, verschillen tussen mannen en vrouwen of tussen culturen dwingen niet echt tot de ontwikkeling van ‘cultuureigen’ toepassingen of tools. Veeleer moet het besef groeien dat een gebruikersinterface niet puur functiegericht is, maar ook rekening moet houden met de aard en de achtergrond van de eindgebruikers. Het onderzoek op dit gebied is dan ook nog lang niet afgerond en krijgt zeker wereldwijd aandacht. Zo brengt een snelle zoektocht op het web aan het licht dat ook de Belgische universiteiten op dit gebied werk verrichten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content