De Belgische ingenieur Robert Cailliau had in 1990 meer dan een hand in de creatie van het World Wide Web in het Geneefse CERN. In tegenstelling tot andere internetgoeroes heeft hem dat echter geen fortuin opgeleverd, alleen wat eretitels.

We stappen door een sombere gang waar kriskras leidingen door elkaar lopen en hier en daar tl-buizen voor wat licht zorgen. Een mooie verlichte gedenkplaat aan de muur herinnert aan de plek ‘Where the Web was born’. Op een paar passen daarvandaan bevindt zich het eenvoudige bureau van de al even bescheiden getuige van dit exploot.

Het is in deze lokalen van het CERN – “het grootste laboratorium voor deeltjesfysica ter wereld” – dat een klein team (rond Tim Berners-Lee en Robert Cailliau, de bedenkers van het concept, geassisteerd door twee studenten) in 1990 de eerste draden van het World Wide Web spon. Het team ontwikkelde zowel de eerste programma’s als de server en de eerste browser die de basis hebben gevormd voor de grootste bibliotheek ter wereld, die tevens de motor is geworden van e-commerce.

Voorlopige naam

“In het begin was World Wide Web een voorlopige naam”, herinnert de nu 60-jarige en pas gepensioneerde Robert Cailliau zich. Uiteindelijk heeft de naam ‘Web’ de tand des tijds doorstaan. Hij hangt zelfs aan de adressen van de websites (http:// www.datanews.be) “Eigenlijk is die vermelding WWW helemaal niet nodig, het betekent precies hetzelfde als de http die eraan voorafgaat, maar oude gewoontes zijn nu eenmaal hardnekkig.” Zelfs de twee schuine streepjes zijn een herhaling. Maar goed, dat zijn details. Het principe van het webadres, of de URL (Uniform Resource Locator), een uitvinding van Tim Berners-Lee, blijft “een geniale truc. Het is het hart van het hele systeem. Het enige equivalent dat in de buurt komt, is het telefoonnummer.”

Robert Cailliau woont in de buurt van Genève. Hij keerde nooit terug naar België waar hij jaren geleden vertrok, en ook niet naar het Britse Leeds waar zijn partner vandaan komt. De voorruit van zijn wagen draagt nog steeds het rozet van het CERN. Dat is handig voor de regelmatige heen- en terugreizen naar het wetenschappelijke instituut waar hij nog vaak lezingen geeft, bezoekers ontvangt en bijeenkomsten van anciens opvrolijkt. Vaak wordt hem dan gevraagd wat hij vindt van de evolutie van het Web. Of van Web 2.0? “Wie blogt, vult eigenlijk formulieren in. Op technologisch vlak voegt dat niets toe, maar het laat wel iedereen toe van het Web gebruik te maken. Het is een beetje zoals het vernieuwende karakter van de Ford T. Die bracht technisch ook niets bij, het was zelfs een stap achteruit, maar de massaproductie maakte van de auto wel een toegankelijk product.”

Wikipedia, de succesvolle variant van de Virtual Library

Anderzijds steekt Robert Cailliau zijn lof voor Wikipedia niet onder stoelen of banken. De kritiek dat de informatie niet altijd even betrouwbaar zou zijn? “Dat heeft vooral te maken met jaloezie, trucjes van journalisten die graag het woord ‘catastrofaal’ in de mond nemen.” Uiteindelijk zal Wikipedia “meer compleet en correcter blijken dan alles wat nu bestaat, inclusief de encyclopedieën.” Wikipedia is in zekere zin een geslaagde versie van een project dat door het CERN werd gelanceerd, de Virtual Library. “Dat project zat ergens tussen de Encyclopedia Britannica en Wikipedia in en werd opgesteld door experts, op een gedecentraliseerde manier. Iedereen beschikte over een eigen kleine site.” Uiteindelijk sloeg die formule niet aan want het was vooral “een bibliotheek van specialisten voor specialisten”. Het Web heeft heel wat mensen een respectabel inkomen bezorgd, maar niet Robert Cailliau. Hij is bij het CERN gebleven, aan het hoofd van het Web Office, en is nooit bezweken voor de lokroep van privébedrijven en start-ups. Hij heeft hoogstens meegewerkt aan de implementatie van een consortium dat zich onledig houdt met het opstellen van de webstandaarden, het W3C, dat geleid wordt door Tim Berners-Lee. “Ik heb er twee jaar nagenoeg voltijds gewerkt.” Hij heeft ook een tijdlang voor de Europese Commissie gewerkt in het kader van een project om het Web te introduceren in de scholen (Web for Schools). Hij werkt momenteel trouwens nog mee aan project in Londen dat resulteert uit Web for Schools. “Not School” is bedoeld voor kinderen tussen 13 en 17 jaar die dreigen af te haken op school.

Robert Cailliau heeft nooit voor een bedrijf gewerkt. Dat hij destijds voor burgerlijk ingenieur ging studeren, gebeurde nadat hij “alle zaken die me niet interesseerden al had geëlimineerd”. “Als ik mocht herbeginnen, zou ik met alles wat ik nu weet, ongetwijfeld voor biologie kiezen.” Na de Universiteit van Gent, waar hij twee jaar werkte als assistent, trok hij de Atlantische Oceaan over om er Master in Science te worden aan Ann Arbor (Universiteit van Michigan) met een specialisatie in informatica. Na zijn militaire dienst kwam hij terecht bij het CERN.

Tot de uitvinding van het Web was het CERN een instelling die enkel bekendheid genoot bij Europese wetenschappers. Het werd in 1952 gesticht om het onderzoek naar elementaire deeltjes in Europa een nieuw elan te geven. De initialen verwijzen nog naar een titel die in onbruik is geraakt: Conseil Européen pour la Recherche Nucléaire (Europese Raad voor Nucleair Onderzoek). Het CERN en zijn immense deeltjesversnellers staan ten dienste van verschillende Europese fysici. De grootste van die accelerators loopt in een ondergrondse kring met een diameter van 27 km onder de Frans-Zwitserse grens door.

‘Vague, but exciting’ project

Zijn eerste jaren in het CERN werkte Robert Cailliau aan de controlesystemen van de deeltjesversnellers. Bij een interne herstructurering in 1989 verhuist hij naar het ECS-departement (Electronics & Computing for Physics ). Het stelt er een project voor om de automatische toegang tot de documentatie van het CERN mogelijk te maken. Tim Berners-Lee komt in een ander departement aanzetten met een gelijkaardig project. Het project van Tim-Berners-Lee wordt onthaald op gematigd enthousiasme. Het krijgt de vermelding “vague but exciting” mee.

De twee collega’s steken de koppen bij elkaar. Robert Cailliau werkt een nieuw voorstel uit dat beter in de smaak valt bij het CERN-bestuur maar doet dat jammer genoeg op een ongelukkig moment. “In 1989 waren we overgeschakeld van een periode waarin we alles zelf ontwikkelden naar een periode waarin we alles extern aankochten omdat dat goedkoper was”, vertelt Cailliau. “In de jaren ’70 deden we alles zelf. Onze computers en onze software staken we zo goed als volledig zelf in elkaar. Ik heb ooit zelfs een tekstverwerker geprogrammeerd. Die tools waren niet beschikbaar op de markt. Maar in de jaren ’80 veranderde dat allemaal. Van dan af konden zowel de hardware als de programma’s extern worden aangekocht… We zijn dan teruggekomen van het idee dat we binnen het CERN alle standaarden zelf zouden uitwerken en kozen ervoor om de ontwikkeling extern te laten gebeuren. Dat was niet evident maar het bleek uiteindelijk een geslaagde operatie.”

Eerst werd eraan gedacht de standaarden te verkopen, ze te patenteren. “Dat hebben we uiteindelijk niet gedaan omdat het CERN niet over een methode beschikte om adequate tarieven op te stellen. Het CERN wordt volledig gefinancierd door de Lidstaten. Wij hadden mechanismen om geld te geven, niet om er te ontvangen. Vandaag zou die kwestie vlot afgehandeld zijn want het CERN beschikt inmiddels over een bureau voor patenten en overdracht van technologie. ‘

Het CERN heeft bijgevolg niets opgestreken voor de uitvinding van een Web dat tallloze miljonairs heeft opgeleverd (en geruïneerde aandeelhouders). “We hebben er wel een hoop visibiliteit aan overgehouden. En dat is een zegen geweest voor onze communicatie”, benadrukt Robert Cailliau. “Het CERN deed immers heel complexe dingen en dat was niet altijd even duidelijk voor de buitenwereld. Die visibiliteit zorgde er bijvoorbeeld voor dat de uitvinding van het Web in de lijst van grote successen van het CERN prijkt naast de andere Nobelprijzen.”

Cailliau zelf werd bekroond met een reeks eretitels voor zijn werk in het kader van het Web. De Commandeur in de Leopoldsorde kreeg de Plantinprijs (Antwerpen), de ACM Software System Award (samen met Tim Berners-Lee), de Médaille de Genève Reconnaissante, de titel van doctor honoris causa aan de Universiteit Gent en in 2004 de Li-fetime Achievement Award van Data News.

Geen patenten in een digitale wereld

Robert Cailliau gelooft trouwens nog steeds niet in intellectueel eigendom of patenten, althans niet in de digitale wereld. Het eclatante succes van het Web, dat stoelt op een kosteloze standaard, is daar het beste voorbeeld. “We hebben wel met het idee gespeeld om hier niet ver vandaan een softwarebedrijf voor het Web op te zetten. Maar ik blijf ervan overtuigd dat al het digitale open moet blijven voor iedereen.”

De notie ‘eigendom’ is veranderd. “Ook toen we overstapten van een vis- en jachtcultuur naar een landbouwgemeenschap, konden niet alle noties zomaar overgezet worden. De landbouwers van Noord-Amerika konden niet leven met de nomadische Indianen. Dat geldt ook vandaag. In het predigitale tijdperk werden objecten uitgewisseld via tussenpersonen. Op het internet vallen die tussenpersonen weg. Zo is Youtube geen tussenstation maar een volwaardig platform.” We staat niet ver meer af van het standpunt dat het patenteren van ideeën eigenlijk onrechtvaardig is. “Niemand kan het volle eigendomsrecht claimen op een zelf ontwikkelde uitvinding. In een privéonderneming danken de ingenieurs en de wetenschappers hun vorming aan onderwijs dat gefinancierd wordt door de gemeenschap.”

Erg teleurstellend vindt Robert Cailliau de erg ‘parochiale’ organisatie van de Europese landen. Dat heeft ertoe geleid dat het Web, toch een uitvinding van het Oude Continent, vooral in de Verenigde Staten hopen nieuwe internetbedrijven heeft doen ontstaan. De levendige interesse van de Europese Commissie voor de uitvinding heeft daar niets aan veranderd. De eengemaakte markt blijft vooral theorie op een continent waar tientallen verschillende talen worden gesproken. Hij geeft een opsomming van alle soorten toetsenborden die in Europa worden gebruikt en vertelt hoe moeilijk het is om in Frankrijk aan een Palm Treo (een smartphone) te raken met een Engels klavier. En als er in Europa amper webtools worden ontwikkeld, komt dat ook omdat men de controle over de basisinformatica kwijtgespeeld is’. De producten zijn stuk voor stuk van het toneel verdwenen. “Allemaal weggedrukt onder het gewicht van bedrijven als IBM. Ik herinner me nog levendig de commentaren telkens we een nieuwe computer of nieuwe software voorstelden. Het antwoord van de managers luidde systematisch: we wachten tot IBM zich daarop stort. Vandaag gaat diezelfde logica op voor Microsoft.”

Maar voor spijt is het nu te laat. De webtools worden dan wel vooral buiten Europa ontwikkeld, maar het instrument zelf wordt op het Oude Continent erg intensief gebruikt. “Het eindresultaat is dus positief”, besluit hij.

Robert van Apeldoorn en Bruno Leijnse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content