Kristof Van der Stadt
Kristof Van der Stadt Hoofdredacteur bij Data News

Wat vandaag vanzelfsprekend is, was op 3 april 1973 ronduit revolutionair. Op die dag toonde Motorola in de straten van Manhattan voor de allereerste keer hoe je kon bellen met een draadloze en draagbare telefoon. Een overzicht van meer dan 35 jaar mobieltjes.@

Maar vooraleer we over mobieltjes kunnen spreken, moeten we eigenlijk nog wat verder terug in de geschiedenis – tot december 1947 om precies te zijn. Een zekere Douglas H. Ring ( what’s in a name?) en W. Rae Young stelden toen aan hun bazen bij Bell Labs voor om hexagonale cellen te gebruiken voor mobiele telefoons. De idee was om zones af te bakenen waarbinnen gebeld zou kunnen worden. Philip T. Porter, ook van Bell Labs, stelde vervolgens voor om zendmasten te plaatsen aan de hoeken van die hexagonen in plaats van in het midden, en om gerichte antennes te gebruiken. Compleet nieuwe technologie toen, en van enige toewijzing van frequenties was nog lang geen sprake; maar het is toen dat de fundamenten voor de mobiele technologie gelegd werden.

Aanvankelijk voor de auto

In de jaren ’50 doken her en der de eerste ‘mobiele’ telefoons op. In de film Sabrina (1954), zag je zakenman Linus Larrabee, gespeeld door Humphrey Bogart, een telefoontje plegen vanuit de achterzetel van zijn limousine: het officieuze startschot van ‘mobilofonie’ wat tot voorheen door de grote massa als science-fiction bestempeld werd. Twee jaar later was de eerste mobilofoon een feit. De MTA (Mobile Telephone System A) – ontwikkeld door Ericsson en in 1956 commercieel uitgebracht in Zweden – had één groot nadeel: met zijn 40 kilogram kon je hem bezwaarlijk draagbaar noemen. De opvolger, de MTB, kwam negen jaar later uit en deed het met 9 kilogram al aanzienlijk beter, maar bleef met name voor de auto bestemd. Welgeteld 150 kopers telde Ericsson toen. Toen het systeem in 1983 opgedoekt werd, waren er zo’n 600 klanten.

In de jaren ’60 moest elke mobiele telefoon ook nog eens binnen het zendbereik blijven van één basisstation. Zoniet viel de verbinding weg. In 1970 kwam Amos E. Joel Jr. – alweer een ingenieur van Bell Labs – met de automatische ‘call handoff’ op de proppen: een systeem dat een mobiele telefoon toeliet om tijdens een gesprek toch naar een ander zendstation over te schakelen, zonder dat de verbinding verbroken werd. Dit technologische hoogstandje zorgde ervoor dat de verdere ontwikkeling van de mobiele technologie in een stroomversnelling kwam.

Zero generation

Een van de allereerste publieke commerciële mobiele netwerken, was het ARP-netwerk in Finland in 1973. Een netwerk dat tegenwoordig nogal schertsend omschreven wordt als 0G – zero generation. In datzelfde jaar pleegde Martin Cooper, de toenmalige ‘director of systems operations’ het allereerste ‘echt’ mobiele telefoontje terwijl hij rondwandelde in de straten van Manhattan. DynaTAC (DYnamic Adaptive Total Area Coverage) werd de telefoon en het gebruikte netwerk gedoopt. Hoewel tijdens de voorstelling ook commissieleden van de FCC (Federal Communications Commission) aanwezig waren, was het nog eens tien jaar wachten vooraleer de FCC de officiële stempel ‘goed voor verkoop’ bovenhaalde en de DynaTAC 8000X de geschiedenisboeken in mocht als ‘s werelds eerste commercieel verkrijgbare draagbare mobiele telefoon.

In 1977 start MOB1, het eerste Belgische netwerk voor mobiele telefonie en de prille voorloper van het gsm-netwerk. MOB1 is geen cellulair systeem – en heeft dus een beperkte capaciteit, goed voor 4.000 abonnees – maar werkt via 21 Belgische zones. Om te bellen van vaste naar mobiele telefoon, moest de beller nog weten waar de andere zich bevond.

Eerste generatie

Met de DynaTAC was het feitelijke startschot gegeven voor de verdere commercialisering van de technologie én vooral ook de wereldwijde aanleg van de netwerken. NTT opende in 1979 zijn eerste cellular netwerk in Tokio. Groot-Brittannië koos voor TACS (Total Access Cellular System) op 900 MHz. In 1981 konden inwoners uit Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden gebruik maken van het Nordic Mobile Telephone (NMT) netwerk. Ook België zou zich later laten inspireren door de NMT-standaard. Het netwerk opereerde in de 450 Mhz frequentieband, maar schakelde in 1986 over naar de 900 Mhz omwille van het aanzienlijk groter aantal beschikbare kanalen waardoor meer gebruikers tegelijk konden aansluiten. De keuze voor 900 Mhz had ook voor de mobiele toestellen aangename gevolgen. Antennes konden voortaan heel wat kleiner zijn, wat resulteerde in lagere vermogens én kleinere en lichtere toestellen. Want vergis je niet: ook begin jaren ’80 waren de meeste mobiele telefoons voornamelijk bestemd voor het inbouwen in auto’s. En in België? Daar werd in 1987 de opvolger van MOB2 – de logische opvolger van MOB1 – voorgesteld. Dat was wél een cellulair netwerk en maakte komaf met veel kinderziektes van zijn voorganger. Een jaar later stelde Siemens zijn eerste mobiele telefoon voor: de C2. Dat was met 6,9 kilogram nog een echt zwaargewicht en hetzelfde kon gezegd worden van zijn prijs.

Tweede generatie

Begin jaren ’90 deden mobiele telefoniesystemen van de tweede generatie (2G) hun intrede. Het is toen dat standaarden als tdma, cdma én gsm ontstonden. In 1991 opende het allereerste gsm-netwerk zijn deuren. Met ‘Radiolinja’ had Finland de primeur in handen – overigens is het een constante doorheen deze geschiedenis hoe de Scandinavische landen altijd de leidende rol op zich namen – en dat eigenlijk nog steeds doen. Om te bellen op het Radiolinja-netwerk moest je toen – verplicht – het enige toestel gebruiken dat op dat moment bestond: een naamloos toestel dat ontwikkeld werd door de Finnen van… Nokia. De allereerste écht commercieel verkrijgbare gsm werd door Nokia gelanceerd op 10 november 1992. Die lanceringsdatum stond overigens model voor het typenummer: de Nokia 1011. Het toestel woog toch nog zo’n 475 gram en had een monochroom scherm van twee tekstregels. Geen kleur, geen camera, geen Bluetooth, geen geheugenkaart, geen interne antenne, maar wél al ondersteuning voor sms. Het bekende Nokia-beltoontje zat er dan weer niet in – dat maakte voor het eerst zijn opwachting in de opvolger, de Nokia 2100 die in 1994 gelanceerd werd. U leest het goed: toen deed Nokia er nog twee jaar over om een nieuw gsm-toestel in de markt te zetten. De eigenlijke gsm-standaard (Global System For Mobile Communication), is pas echt officieel van kracht sinds 1992. Een jaar later werden er al meer dan 1 miljoen mobiele telefoons verkocht.

Ondertussen in België

In eigen land startten in 1990 onderhandelingen binnen de RTT over de introductie van een gsm-netwerk. Dat loopt aanvankelijk allemaal niet zo vlot, en de RTT beslist om in afwachting van een gsm-netwerk de capaciteit van MOB2 op te drijven. Ondertussen begint in Europa de verkoop van mobiele telefoons stilletjes toe te nemen. Na slopende onderhandelingen is in 1993 de kogel door de kerk. Distributeurs krijgen lessen voorgeschoteld over mobiele communicatie en in 1994 is het Proximus-netwerk – met schakelstations van Siemens – een feit. Pas twee jaar later duikt Mobistar voor het eerst op. De derde speler – nu Base, toen nog Orange – kwam in 1998 op de markt. Op dat moment telden Proximus en Mobistar samen 520.000 klanten.

En de gsm’s? De verkoop nam stelselmatig toe en de technologische vernieuwingen volgden mekaar in snel tempo op. Siemens lanceert in 1997 bijvoorbeeld de eerste gsm met lithium-ionbatterij: de S6. Maar het zijn vooral Ericsson, Motorola en Nokia die het mooie weer maken. Tussen 1996 en 2001 zal Nokia zijn omzet zelfs bijna vervijfvoudigen van 6,5 miljard tot 31 miljard euro. In 1998 zal Nokia voor de allereerste keer kunnen zeggen dat ze wereldwijd de meeste mobieltjes verkochten – in ons land hebben ze echter altijd bovenaan de hitparade gestaan.

Wappen werd een werkwoord

Vlak voor de switch naar het nieuwe millennium bracht Nokia de allereerste handset uit waarmee je via het wap-protocol naar websites op internet kon surfen. De Nokia 7110 had een uitschuifbare klep waarachter het toetsenblok verscholen zat – een design dat geïn-spireerd was op de gsm die Neo gebruikte in de science-fiction bioscoophit The Matrix. Het toestel was meteen ook een mijlpaal waarmee de nog steeds gangbare trend ingezet werd in het mobiel(er) maken van het internet. Dat gebeurde aanvankelijk aan tergend trage ‘modemsnelheden’, en bovendien bleef het ‘wappen’ (surfen met een mobieltje) ook beperkt tot sites die specifiek aangepast waren voor mobiele content.

In 2002 startte KPN-dochter Base – dat toen net de naamsverandering van Orange achter de rug had – met i-mode in België. Voor zes euro per maand kreeg je bij de lancering toegang tot de content van welgeteld 49 aanbieders in het i-mode portaal. I-mode was een concurrent voor wap en kwam overgevlogen vanuit Japan waar het razendpo-pulair bleek. Je had een aangepast mobieltje nodig en aanvankelijk was er slechts één toestel dat Base kon aanbieden: de NEC n21i. Later volgden nog nieuwe modellen van NEC en ook Mitsubishi en Toshiba hadden een i-mode toestel in de aanbieding, maar het mocht niet baten. I-mode sloeg niet aan, en stierf een stille dood.

Om de nodige data te kunnen verplaatsen over een gsm-netwerk dat in eerste instantie voor telefonie ontwikkeld werd, moesten ook de nodige netwerkaanpassingen gebeuren: en zo werd de lange, bij momenten moeizame weg naar 3G – de derde generatie van mobiele telefonie – ingeslagen. Waar wap eerst nog aan tergend trage modemsnelheden werkte, zorgde gprs al voor een merkelijke verbetering. Gprs (ongeveer 52 Kbps) werd ontwikkeld als een soort extensie bovenop het bestaande gsm-netwerk, waardoor er vaak naar verwezen wordt als 2,5G. De latere EDGE-standaard schroefde de snelheid nog wat verder op (theoretisch maximaal 200 Kbps), en wordt als het laatste opstapje naar échte 3G (384 Kbps) gezien. Sommigen bestempelen EDGE daarom als 2,75G.

De lange weg naar 3G

De uitbouw van de nieuwe mobiele datanetwerken nam in België behoorlijk wat tijd in beslag. Jaar na jaar werd de dekking verbeterd en stelselmatig werden de nodige antennes geplaatst en upgrades van basisstations uitgevoerd. Op 15 september 2005 startte Proximus als eerste in België met het aanbieden van 3G-diensten aan het grote publiek. Maar toen bedroeg de dekking amper 60 procent van het Belgische grondgebied – Proximus sprak toen van 200 steden en gemeenten. Zakelijke klanten konden wel al langer gebruik maken van de 3G-diensten van Proximus. Met de Vodafone Mobile Connect-datakaarten konden notebookgebruikers sinds mei 2004 al toegang krijgen tot internet en bedrijfsapplicaties.

Parallel met de opgang van het mobiele internet werden gsm’s ondertussen alsmaar multimedialer. Waar e-mail bijvoorbeeld aanvankelijk nog weggelegd was voor de peperdure, zakelijke modellen, werd die functie in alsmaar meer toestellen aangeboden waardoor ze steeds meer in het vaarwater van de pda, de draagbare zakcomputer kwamen. De term ‘smartphone’ rukt op, maar wordt door iedere fabrikant anders ingevuld. Voor de ene is het een telefoon met een compleet besturingssysteem en software die open staat voor softwareontwikkelaars, terwijl anderen een smartphone voornamelijk definiëren als een telefoon met geavanceerde functies.

Mobiele pc’s om mee te bellen

De allereerste smartphone was eigenlijk voor rekening van IBM. In 1992 al werd de ‘Simon’ voorgesteld als een concept-product op de Comdex-beurs in Las Vegas. Een jaar later werd deze mobiele telefoon met kalender, adresboek, wereldklok, rekenmachine, e-mailclient, wat spelletjes en een faxprogramma ook écht verkocht in de Verenigde Staten. Het toestel had geen fysieke knoppen en moest bediend worden via… het aanraakgevoelige scherm. L’histoire se répète?

De eerste grote smartphone successen waren echter weggelegd voor Nokia, met de Communicator-reeks. Het eerste model, de Nokia 9000, werd in 1996 uitgebracht en was met 397 gram best wel zwaar. Toegeklapt kon je met deze ‘baksteen’ bellen. Eenmaal opengeklapt, kreeg je een volwaardig toetsenbord en een – voor die tijd – groot lcd-scherm te zien waarmee je van de pda-achtige functies kon gebruik maken.

Ericsson had met de R380 in die periode ook een relatief populair toestel in handen. Het toestel wordt nu zowat gezien als de voorloper van het huidige Symbian-besturingssysteem voor gsm’s. Ondertussen gooide ook Handspring hoge ogen – met name in de Verenigde Staten. De Visor was in essentie een pda met het Palm OS besturingssysteem, waarin een gsm-module verwerkt zat. In 2002 werd de Treo gelanceerd, waarna Palm het bedrijf opkocht: de pda-markt was op sterven na dood, terwijl de smartphones razend populair bleken. Het is in datzelfde jaar dat Microsoft aankondigde dat het van zijn Windows CE Pocket OS besturingssysteem ook een versie ging uitbrengen specifiek voor smartphones. ‘Microsoft Windows Powered Smartphone 2002’ legde de fundamenten voor het huidige ‘Windows Mobile’ dat onder meer door HTC en Samsung gebruikt wordt in smartphones.

Even voor 2002 lanceerde RIM zijn allereerste BlackBerry: een smartphone die geoptimaliseerd was voor wireless e-mail. Allicht dat geen enkele RIM-medewerker er op dat moment durfde van te dromen dat er tegen midden 2007 in totaal al 8 miljoen BlackBerry-gebruikers zouden zijn, waarvan drie vierde in Noord-Amerika.

Ook de ‘gewone’ gsm’s kregen alsmaar meer toeters en bellen. Door al deze extra functies werd het onderscheid met een smartphone steeds kleiner. De schermpjes werden groter en kleurrijker. Een ingebouwde digitale camera werd gemeengoed – waarna een megapixelrace tussen de fabrikanten startte. Een mp3-player werd in alsmaar meer modellen ingebouwd, en ook films afspelen op een gsm is ondertussen al lang niet uitzonderlijk meer. Een fabrikant als Sony Ericsson – een joint-venture tussen Japanners en Zweden – richtte daarom in 2005 een apart label op voor muziek-gsm’s. Nu, drie jaar later zijn er wereldwijd al meer dan 77 miljoen Walkman-gsm’s verkocht. Nokia voelde de bui ook hangen en creëerde eveneens in 2005 een nieuw gamma. De toestellen uit deze N-Series reeks worden door Nokia geen smartphones, ja zelfs geen gsm’s meer genoemd, maar ‘mobiele multimediacomputers’. De nieuwste modellen hebben allemaal touch-screens, ingebouwde gps en wireless lan-ondersteuning. Bovendien zijn ze doorheen de jaren ook beduidend compacter én lichter geworden. Volgens het Guinness Book of Records is de lichtste mobiele telefoon ter wereld momenteel de Modu Mobile. Amper 40,1 gram weegt het toestel dat pakweg 7 bij 4 bij 8 centimeter groot is.

En de toekomst?

Of je het nu een mobiele multimediacomputer, een smartphone of een mobieltje noemt, de trend is duidelijk: gsm’s evolueren steeds meer naar data en ook de Belgische netwerken zijn er eindelijk klaar voor. Tegen het einde van dit jaar belooft Proximus dat 90 procent van de Belgische bevolking zal kunnen genieten van HSDPA: dat is de snellere opvolger van 3G. De down-loadsnelheid wordt daarbij verhoogd tot maximaal 7,2 Mbps, de uploadsnelheid tot 2 Mbps. Mobistar van zijn kant belooft 85 procent 3G-dekking tegen het einde van het jaar. Nu nog de prijzen – maar dat is een heel andere historie.@

Kristof Van der Stadt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content