Het was rumoerig in de backstage, zoals dat wel eens vaker gebeurde. Het waren niet alleen de vele technici, regieassistentes en gasten die zenuwachtig heen en weer liepen, wachtend op een teken om het podium op te stappen, het was vooral het tafeltje links achter het gordijn waar het meeste lawaai vandaan kwam. Het tafeltje, ongeveer een meter bij twee meter groot, stond bezaaid met trofeeën, plaquettes en oorkondes die zo dadelijk, per categorie, zouden uitgereikt worden. De grootste stonden achteraan – ze zouden immers als laatste worden uitgereikt – de kleinste stonden vooraan. Er was een heftige discussie aan de gang tussen die grote kleppers. Het bordje met de inscriptie van de wedstrijd, dat op de sokkel van de hoofdprijs was bevestigd, was losgekomen en hing nu met nog slechts één hoekje, schuin aan de trofee. Een kleverig spoor van lijm, die blijkbaar zijn naam niet waardig was, liep over de sokkel. Het bordje zelf had zich enigszins aan het papieren tafellaken vastgehecht waardoor dit scheurde onder druk van het scherpe plaatje. Het felle podiumlicht had de kleefstof doen smelten, met dergelijke desastreuze vernieling tot gevolg.

“Dit is verschrikkelijk”, brieste de Hoofdprijs, “wat een vernedering!”

“Ze maken ze niet meer zoals vroeger”, trad de Tweede Prijs hem troostend bij, “toen werden de naambordjes nog met schroeven vastgemaakt. Nu moet het allemaal snel gaan en worden we aan elkaar gelijmd, in plaats van gelast, gesoldeerd en geschroefd.”

Op de rand van de tafel lag een cadeaubon. Die hoorde bij de vierde tot de tiende prijs. “Jullie zijn niet meer van deze tijd. Wie moet nu nog een trofee? Zelfs al waren jullie geschroefd, jullie komen toch eerst in de kelder, en daarna op de rommelmarkt terecht.”

De bekers, bordjes en pins keken verontwaardigd. “Wij zijn er tenminste nog na een jaar. Als jij je vervaldatum hebt bereikt, is er niets meer van jou terug te vinden.” Het gekibbel ging maar door.

Tot een oude wisselbeker zijn stem liet klinken. Hij was een oude trofee, inderdaad nog geschroefd. Maar van de vier schroeven waarmee de sokkel was vastgemaakt aan de trofee zelf, ontbrak er ééntje en was er een ander vervangen door een te groot en foutief gekleurd doe-het-zelf-schroefje. De beker had zelfs een deuk. Ook al zag je het er niet aan, en werd hij niet als laatste uitgereikt, toch genoot deze trofee het meeste aanzien van hen die hem hadden gewonnen. Hij was immers uniek en moest elk jaar opnieuw worden doorgegeven. Geen jaarlijkse uitgave van iets dat hetzelfde was als vroeger.

“Het gaat niet om jullie”, zei de wisselbeker, “en ook niet om mij. Het gaat ook niet om een bon. Wij zijn niet nuttig en we moeten dat bij voorkeur ook niet zijn. We zijn niet waardevol omwille van het materiaal waaruit we gemaakt zijn, en wij moeten dat bij voorkeur ook niet zijn. Want dan wordt de aandacht afgeleid van waar het echt om gaat. Het gaat om de waardering die wordt uitgesproken van anderen over iemand wanneer wij worden uitgedeeld. Het gaat om het gevoel dat bij de winnaar ontstaat als zijn inspanningen worden beloond. Wij zijn een symbool. Een symbool voor de emoties die mensen met elkaar willen delen. En het zijn die emoties die ervoor zorgen dat er volgend jaar weer een feest zal zijn, want ondertussen zullen met nog meer enthousiasme de grenzen weer eens verlegd zijn. Deze wereld wordt dan weer een beetje mooier.”

Op dat ogenblik steeg het applaus op uit de zaal. Het was alsof iedereen de wisselbeker had gehoord. De show kon beginnen.

JENS PAS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content