“Denk je dat dat Chinezen of Japanners zijn, PC?”

Dirk de Wachter is een man met weinig zin voor sociaal decorum. Hij drinkt altijd een pintje als aperitief dat hij in één geut binnengooit. Hij kijkt rond in het restaurant en begint steevast de andere klanten te becommentariëren. Vandaag heeft hij zijn oog laten vallen op een groepje van zes Aziatische heren die nogal luidruchtig aan het toosten zijn aan een tafel verderop in de benauwde ruimte van Paolo’s Pizzeria.

“Moeilijk te zeggen, Dirk. Mijn Chinees en Japans zijn niet zo goed meer”, antwoord ik wat ontwijkend.

“Ze lijken allemaal op elkaar, is het niet, die spleetogen?” Dirk weet dat ik weinig plezier beleef aan zijn pseudoracistische uitspraken, en toch probeert hij me telkens weer te jennen.

“Dat zullen zij ook van ons zeggen, Dirk. Dat wij bleekscheten allemaal op mekaar lijken.” Ik hoop dat hiermee het raciale onderwerp afgehandeld is.

“Als het Chinezen zijn, moeten we toch maar oppassen. Die komen hier de kaas tussen onze boterham vandaan halen. Zie wat ze in Afrika aan het doen zijn. Ze leggen daar een paar wegen en in ruil mogen ze alle kostbare materialen mee naar Peking nemen. Het is een imperialistische bende, en ze zijn met heel veel. Herinner je je Ghengis Khan? Zal ik de naam Huawei laten vallen?”

“Wat als het Japanners zijn? Ga je dan over Pearl Harbour beginnen, en Hiro Hito, en Toyota en Sony?” Het kost mij moeite om mijn irritatie verborgen te houden.

“Weet je, PC. Ik heb eens een meeting gehad met Chinezen én Japanners. In één zaal. Dat was een heel vreemde ervaring. Die Chinezen waren heel uitbundig, de Japanners heel beleefd en voornaam. Ik denk dat Chinezen zoals Italianen zijn, lawaaierig en zonder gène en dat Japanners veel weg hebben van de Duitsers, strak en zonder humor. Ze kunnen elkaar ook niet uitstaan. Daar zit het verleden wel voor iets tussen. De slag om Nanking, waarbij de Japanners miljoenen Chinezen op de meest wrede wijze uitgemoord hebben.”

“Goed om weten, Dirk. Maar we gaan hier toch niet de ganse geschiedenis van het Verre Oosten bespreken.” Of met andere woorden: kom ter zake.

“Ja, inderdaad. PC. Nu, wat ik met je wil bespreken, heeft wel iets te maken met onze Aziatische vrienden.”

“Ik kan niet wachten om te horen wat je wil, Dirk.”

Wij breiden uit in China, meer bepaald in Shanghai, en wij zoeken een manager om onze vestiging daar de besturen.”

“Mooi. Jullie hebben een Chinees filiaal, met lokale SAP-specialisten, en dat groeit?”

“Gelijk kool, PC.”

“Maar ze zijn moeilijk te managen. Cultuurproblemen, communicatieproblemen, dat soort dingen.”

“Precies.”

“Dat verwondert me niet, Dirk.”

“Hoe bedoel je, PC?”

“Wel, de manier waarop je over die Aziatische heren daarnet sprak, getuigt niet van veel respect voor de Oosterse medemens. En dat gebrek aan respect kan misschien wel de kern van je probleem zijn.”

“Wel dat is toch wel straf wat je daar zegt, PC. Ik vind dat eerlijk gezegd nogal beledigend. Als er iemand is die respect heeft voor de Chinezen, met hun slurpen en boeren en rochelen, dan ben ik het wel.”

“Ongetwijfeld, Dirk.”

“Ik hou van dat land, van zijn leiders, van zijn bevolking.”

“Ok, ok. Moet die manager een Belg zijn of een Chinees?”

“Een Belg natuurlijk. Iemand van bij ons. Bij voorkeur een Kempenaar, zoals ik. Ik kan daar toch geen Chinese baas hebben.”

“Een Belg die Chinees spreekt?”

“Dat kan nuttig zijn. Hij zal met die mannen moeten communiceren, zeker.”

“Shanghai.”

“Ja. Shanghai.”

Dat is geen gemakkelijke opdracht, Dirk.”

“Als er iemand is die dit kan, dan ben jij het, PC. You’re the king of headhunters!”

“Hoeveel is je dat waard, Dirk.”

“Heel veel, PC.”

“In dat geval vraag ik als fee 150 % van het jaarloon van de persoon die we daar gaan plaatsen.”

“Dat is diefstal, PC.”

“Je wil ook een Kempenaar, Dirk!”

DOOR JAN FLAMEND

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content