Belnet bestaat 20 jaar. Een overzicht van de woelige beginjaren van academisch internet in België.
In 1989, lang voor het commerciële internet, besliste de regering om een onderzoeksnetwerk op te starten, wat eind 1993 van start ging. “We werden toevertrouwd aan het ministerie voor Wetenschapsbeleid, met Pierre Bruyere, als verantwoordelijke voor Belnet”, legt huidig directeur Jan Torreele uit.
Bruyere ging op zoek naar commerciële partners, maar in die tijd kon Belnet enkel aankloppen bij de RTT, dat een monopolie had op de telefoonkabels. Voor expertise kwamen er twee mensen van de KU Leuven en de VUB. “Zij hadden al een privéverbinding via Nederland naar de VS waarbij je een aantal toepassingen kon gebruiken zoals een voorloper van Usenet”, zegt Torreele. “We hadden toen leased lines van 64 kilobit per seconde, wat toen nog duur was. Bovendien was de service zeer slecht. Er waren pannes en de RTT, die het monopolie had, was absoluut niet klantvriendelijk. Soms duurde het dagen tot weken voor ze werden opgelost.”
In die tijd was het aantal gebruikers beperkt tot een 25-tal instellingen (universiteiten, het KMI, Imec…). Het netwerk van leased lines werd gekoppeld door ip-routers, de allereerste Cisco-machines die Belnet kocht, om zo via Nederland een Europees netwerk te vormen. “In die tijd was het een marginaal fenomeen, niemand keek er van op als het internet bijvoorbeeld een namiddag onbeschikbaar was”, weet Torreele nog.
Eind 1993 begonnen ook EUNet en Innet als eerste commerciële aanbieder via dial-up modems. “Het ging toen over usenet, e-mail, ftp transfer, irc en telnet voor remote access. Het web was toen nog niet zo uitgebreid in onze contreien. Aanvankelijk kon je op een text-based terminal documenten raadplegen. Pas dankzij Mosaic, de eerste grafische browser, en later Netscape, werd browsen boeiend omdat er ook gifs en jpegs werden opgenomen.”
Maar de populariteit van het grafische internet zorgde voor capaciteitsproblemen. “Bovendien gebeurde de verbinding zeer inefficiënt omdat het verkeer tussen twee Belgische gebruikers een omweg via de VS maakte.” In ’95 werd dat verholpen toen de Belgische operatoren een Belgisch knooppunt maakten: De Belgian National Internet Exchange (BNIX). Dat kwam door de pioniersrol en de bestaanszekerheid bij het door de overheid opgerichte Belnet terecht. Al bleef het zoeken naar bandbreedte in de jaren nadien. “Er kon nooit genoeg zijn. We verdubbelden onze capaciteit en na drie dagen was alles opnieuw ingenomen.” Een probleem dat pas na het barsten van de internetbubbel werd opgelost.
LIBERALISERING
De liberalisering van de telecomsector in 1998 zorgde voor een daling van de tarieven, maar had een groot nadeel voor Belnet. “Andere operatoren namen systematisch onze ingenieurs in dienst. Voor Belnet was dat niet de beste periode. Als overheid kan je daar weinig tegen doen omdat je een departement onder het wetenschapsbeleid bent met alle bijbehorende problemen rond verloning, flexibiliteit en budgetten.” Ook op vlak van facturatie zat dat lastig want Belnet kon wel facturen uitsturen, maar die bedragen gingen rechtstreeks naar de schatkist. “Eind jaren negentig was het zeer precair en waren we nog met vier personen.”
Kort nadien kreeg Belnet het statuut van staatsdienst in afzonderlijk beheer, met een eigen boekhouding, beleid en raad van bestuur, met de mogelijkheid om de opbrengsten van facturen zelf te benutten. “Dat is een scharniermoment geweest.” Nadien kon de organisatie zich ook gaan toespitsen op applicaties en andere diensten, zoals fedMAN en CERT.be. Maar ook net netwerk blijft groeien. Zo verwacht Belnet tegen deze zomer 100 Gbps te kunnen aanbieden.
Pieterjan Van Leemputten
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier