Met meer dan 700.000 eindgebruikers in de educatieve en academische wereld, heeft het Belnet-netwerk zowel een gevarieerd als veeleisend publiek. Recent werd de hele infrastructuur compleet vernieuwd en daarbij haalde Belnet werkelijk het onderste uit de kan.
Betere verbindingen, grotere datadebieten en veel hogere snelheden, gekoppeld aan een betere servicedesk dienstverlening en bedrijfszeker(d)e(r) datacenters, stonden op het verlanglijstje van een vernieuwd Belnet-netwerk, aldus netwerk engineer Wim Derijnck. De vraag naar bandbreedte steeg elk jaar met de helft, terwijl nieuwe datastromen zoals uit CERN, het Frans-Zwitserse centrum voor het onderzoek naar elementaire deeltjes, het verkeer nog meer zouden doen toenemen.
Ook groeide de nood aan snelle ‘point-to-point’-verbindingen. Het toenmalige systeem van huurlijnen kon een dergelijke belasting niet aan, en dus werd in 2005 in samenwerking met het IBBT een studie naar een eigen glasvezelnetwerk gestart. Dat bleek haalbaar, zo luidde de conclusie, en door een nauwe samenwerking met de Vlaamse gemeenschap en het Waalse gewest – aangevuld met commerciële operators waar nodig – werd een netwerk van meer dan 1.600 km glasvezel in vier ringen (à 400 Gbps) gebouwd. Belnet verwierf hiervoor ‘indefeasible rights of use’ (IRU) gedurende 15 jaar, wat voorziet in volle gebruiksrechten zonder de plichten van een operator. Door de samenwerking met de overheden kon het glasvezelnetwerk tevens voor heel wat minder dan gebudgetteerd worden verworven. Op dat netwerk werd dan een optisch netwerk ontworpen, waarbij het uiteindelijk best betaalbaar bleek om hiervan een ROADM-gesteund netwerk te maken. ‘Reconfigurable optical add-drop multiplexer’-materiaal biedt immers heel wat meer flexibiliteit voor het gebruik van de netwerkcapaciteit dan de andere optie, een passief netwerk. Er werd gekozen voor Alcatel-Lucent materiaal en ook hier bleef men binnen het vooropgestelde budget.
Even belangrijk acht Derijnck het netwerkbeheersysteem, met onder meer faciliteiten als een automatisch ‘power balancing’ systeem. “Je kan letterlijk een specifieke golflengte tracken, zodat je een signaal doorheen de verschillende kaarten kan volgen, klinkt het, terwijl het tevens erg makkelijk is een kanaal met een specifieke golflengte op te zetten of af te breken.
Voor het routing gedeelte van het netwerk – zowel het ‘core’-deel als de toegangssystemen – werd vervolgens een beroep gedaan op Juniper materiaal in uiterst redundante uitvoeringen. Belangrijk bij deze keuze was dat alle gewenste faciliteiten al beschikbaar waren in deze systemen, en niet enkel voorzien op een of andere ‘roadmap’. Bovendien boden de core en toegangssystemen dezelfde faciliteiten. En, benadrukte Derijnck, ook hier werd het materiaal aangeschaft binnen budget. Met dat alles slaagde Belnet erin een gedistribueerd netwerkmodel uit te bouwen, goed voor meer redundantie en dat met een slechts lichte meerkost ten opzichte van een gecentraliseerd netwerkmodel. Dat alles en nog meer werd ondergebracht in twee nieuwe datacenters, met tegelijk ook een verbeterde ondersteuning van de eindgebruikers. Zo kunnen die nu ook buiten de kantooruren terecht bij een helpdesk. Belnet kan nu overigens ook beter over de geleverde diensten, de sla’s en dies meer rapporteren. Of hoe Derijnck droogjes opmerkt dat het Belnet-project bewijst dat de overheid weldegelijk een toekomstgericht project met succes kan aanpakken en dan ook nog binnen budget!
Guy Kindermans
Het Belnet-project bewijst dat de overheid wel een toekomstgericht project met succes kan aanpakken
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier