“We moeten meer luisteren naar onze mensen op het terrein. Wat hebben ze nodig?” Een gesprek met cio Pascal D’Eer en directeur-generaal Jean-Marie Van Branteghem over hun visie op ict bij de Federale Politie.
Beide heren staan aan de top van DGS: de algemene directie ondersteuning en beheer van de Federale Politie. Die dienst, waarvan Jean-Marie Van Branteghem de directeur-generaal is, is verantwoordelijk voor de niet-operationele ondersteuning. Concreet wil dat zeggen dat DGS naast ict ook bevoegd is voor finance, logistiek en human resources. Binnen DGS vervult Pascal D’Eer de rol van beleidscoördinator ICT. Zowat een jaar geleden pakte de Federale Politie uit met een groots ‘Visie 2020’-masterplan op ict, dat een cultuur en functioneel kader schetst op de rol van ict binnen de geïntegreerde, politionele diensten.
Wat is er sindsdien gebeurd?
PASCAL D’EER: We hebben de visie uitgebreid met strategische domeinen en de invulling er van. We gaan in ieder geval meer dynamisch en evolutief moeten tewerk gaan. Dat wil zeggen minder focussen op het zelf ontwikkelen van programma’s en meer rondkijken naar wat er in de privé-sector speelt. Want nu steken we toch wel veel geld, capaciteit, tijd en moeite in het ontwikkelen van eigen dingen. Inherent voor de politie is de veiligheid. En dat is soms een dooddoener. Het is niet veilig, dus beginnen we er niet aan, is te vaak het motto.
JEAN-MARIE VAN BRANTEGHEM: Zeg maar gerust dat er een vrij grote drempelvrees bestaat. Het probleem is dat je je op termijn isoleert. In de privésector gaat het razendsnel. Tegen dat wij een oplossing ontwikkeld hebben, is die op de commerciële markt vaak al hopeloos achterhaald. Je kan het dus echt niet volhouden om alles intern te willen ontwikkelen.
Wordt naast software ook in hardware geïnvesteerd?
JEAN-MARIE VAN BRANTEGHEM: We willen er echt voor zorgen dat ict ondersteunend werkt voor de medewerker op het terrein. We denken dus ook aan meer mobiliteit voor de mensen op het veld, met laptops, netbooks, pda’s en smartphones. Zo kan je de flik op straat uitrusten met de meest technologische snufjes die er momenteel bestaan. Meer blauw op straat zal in aantal niet lukken, want we moeten besparen. Maar het aanwezige blauw beter uitrusten, daar kunnen we wel voor zorgen. Het clichébeeld van een inspecteur die achter zijn Olympia-tikmachine kruipt, moeten we eindelijk achter ons laten.
PASCAL D’EER: We hebben een vrij sterke band met het Fedict. Met hen zijn we nu bijna twee jaar onder andere meer externe, mobiele oriëntering van het mailingsysteem aan het doen, inclusief een document management systeem, het delen van informatie, kalenders en noem maar op. Belangrijk is om de informatie te laten vloeien naar de verschillende mensen. We zijn daar mee begonnen binnen de administratie, omdat het security-niveau daar iets minder hoog is dan bij acties die met terrorisme te maken hebben. Er wordt gestandaardiseerd op Exchange. De samensmelting tussen het interne mailingsysteem en de oude systemen van voor de fusie tot een geïntegreerde politie, wordt nu gefinaliseerd in een nieuw product. Ondertussen nemen we een tweede sprong naar een systeem waarbij de medewerkers minder gekluisterd zitten aan hun kabel en aan hun gebouw. Ook in de backend is er de laatste jaren flink gesleuteld, bijvoorbeeld in het islp-platform voor het opstellen van pv’s en het finaliseren ervan.
Er worden de jongste tijd heel wat initiatieven bij de lokale politie opgestart. Hoe staan jullie daar tegenover?
PASCAL D’EER: Wij zijn de steundienst voor de geïntegreerde politie. Onze klanten zijn dus de federale gerechtelijke politie, de federale bestuurlijke politie, en alle lokale zones die over het ganse land verspreid zitten. En zij durven soms initiatieven nemen waar wij op dat moment nog niet aan toe zijn. Maar dat is normaal ook dat die projecten ontstaan. Hun focus is kleiner en dat werkt als een voordeel. Wij van onze kant kunnen er veel van leren. De grootste uitdaging daar is om te proberen om die lokale initiatieven op te tillen tot een globaal project. De mensen op het terrein zijn heel dynamisch en inventief en dat is goed op zich.
JEAN-MARIE VAN BRANTEGHEM: Maar alles evolueert zo snel. Je moet weten dat wij midden in die snel evoluerende wereld altijd gebonden zijn aan marktprocedures. Met zo’n procedure zijn we altijd voor twee jaar zoet. Als je nu een laptop bestelt kan je hem binnen twee jaar krijgen. Je moet dus inventief zijn in die markten om toch de laatste nieuwe dingen te hebben. Bij kleine initiatieven kan je nog via lokale aankoop werken, maar dat moet dan echt wel altijd klein en beperkt blijven.
Kijkt de Federale Politie ook naar zaken als cloud computing?
PASCAL D’EER: Als je over cloud speekt, is er altijd de vrees van veiligheid. Maar ik ben er ondertussen van overtuigd dat informatie in de cloud soms veiliger is dan op je eigen terreinen. Het gaat niet alleen over dataveiligheid, maar ook over toegangsveiligheid. Er wordt gewoon beter over nagedacht omdat je er wel moét over nadenken. Dat is dus een voordeel. We zijn er van overtuigd dat cloud er aan komt en we willen het zeker ook niet vermijden, maar we moeten het natuurlijk wel inpassen. En dat wordt de uitdaging. Je kan ook onmogelijk alles naar de cloud verplaatsen. Maar neem nu bijvoorbeeld dat mailingplatform met Fedict. Dat zal allicht meer en meer in de cloud aangeboden worden en uitgebreid worden met een document management systeem, unified communications enzovoort. Dat is eigenlijk een beetje de natuurlijke trend en waar wij nauw betrokken mee zijn bij Fedict. Je mag niet vergeten dat wij voor hun shared services ondertussen de grootste klant geworden zijn.
Ik neem aan dat u dan vooral doelt op private clouds?
PASCAL D’EER: Private clouds for public services, laat ons zeggen. Maar ik beschouw de publieke cloud als een soort elastiek. Stel dat je om de zes maanden bijvoorbeeld grote statistieken moet maken. Op dat moment heb je misschien veel power nodig. Een public cloud kan dan een goeie hulp zijn – uiteraard volledig geanonymiseerd en geëncrypteerd, eventueel voor een meerkost. En van zodra je piekmoment weg is, val je terug in je private cloud. Een public cloud moet je dus niet zomaar uitsluiten vind ik. Het is niet dat we alles zo maar in die cloud gaan plaatsen zonder de nodige voorwaarden en bescherming in te bouwen. Maar ik merk het tijdens presentaties nog steeds: cloud jaagt onze mensen wel schrik aan.
JEAN-MARIE VAN BRANTEGHEM: Ach, we gaan die discussie niet meer hebben binnen vijf jaar. Tegen dan vertoeft iedereen in de cloud. Dus je moet op een bepaald moment lef hebben en het gewoon doen.
Denken jullie dan vooral aan diensten of ook de pure cloud computing?
PASCAL D’EER: Ik zie het nog altijd als services. Maar eigenlijk is het een beetje een terugkomend cyclisch verhaal. Kijk maar naar wat wij al jaren in de mainframe doen. De mensen die in de mainframe gegevens opzoeken, weten ook niet waar die data zich precies bevinden. Die staan ergens op een harde schijf, ergens in Brussel en die grote boîte, die mainframe, heeft mij die gegevens geleverd. Maar via welke processor? Langs welk stukje geheugen? En hoe die mainframe dan precies werkt? Dat weet de doorsnee eindgebruiker echt niet. Wat is dan het verschil met cloud, kun je je de vraag stellen.
De it is nog steeds gebaseerd op een mainframe?
PASCAL D’EER: Klopt; meer bepaald een geëvolueerde Fujitsu BS2000, met natuurlijk heel veel storage, tape libraries enzovoort. We hebben daar wel een stuk tijd gekocht. Kwestie van ons daar de komende 5 à 6 jaar niet meer om te hoeven bekommeren. Al die tijd kunnen we gebruiken om grondig na te gaan waar we naar toe willen. Misschien wordt dat opnieuw mainframe, maar er zijn ook andere opties mogelijk. Ook voor ons netwerk hanteren we trouwens die aanpak. Dat is een Belgacom Explore netwerk, aangevuld met nog een paar bilans. We hebben zeker 1200 aansluitingspunten doorheen gans België en dan kom je automatisch uit bij die ene provider die overal in België aanwezig is. Wat er de laatste twee jaar wel gebeurd is in ons netwerk is dat we Quality of Service (QOS) toegevoegd hebben. We hebben ook wan-optimalisatie van Bluecoat geïmplementeerd. Met resultaat trouwens, want we zien ongeveer 54 % vermindering op ons netwerkverkeer sinds die optimalisatie.
We werken met een paar datacentra, waarvan twee grote – een hoofdsite en een drp-site – waar ook de mainframes gehuisvest zijn. Op het federaal vlak hebben we een aantal serverfarms, maar de lokale zones hebben bijna allemaal nog een eigen datacenter. Meestal klein, soms wat groter, naargelang de zone. De politiezone Antwerpen is bijvoorbeeld goed uitgerust en heeft een groot datacenter. Er zit wel nog een consolidatie van servers in de pijplijn, maar er zijn nog geen concrete stappen gezet.
Alles wat vaste verbinding is en wat specifiek politienetwerk omvat, wordt apart behandeld en afgeschermd van de rest (het interne Hilde-politienetwerk, nvdr). Het geeft soms wel wat beperkingen in onze soepelheid, maar we zijn daar nu wel specifieke initiatieven in aan het nemen om dat toch een stuk te doorbreken.
Kan het Astrid-communicatienetwerk ook een dataluik krijgen?
PASCAL D’EER: Binnen Astrid is het dataverhaal nog niet volledig duidelijk. Maar wij hebben daar wel nood aan. Het feit dat je opzoekingen kan doen in de wagen, bijvoorbeeld het opzoeken van een nummerplaat, dat zijn al dingen die maken dat je dan geen voicecommunicatie moet opzetten om iets te vragen. Maar het gaat ook zo ver dat je video- en helikopterbeelden kan integreren. Qua voice zit het goed bij Astrid, maar qua data is het dus echt nog niet wat het moet zijn. Zeker qua capaciteit en stabiliteit. Ik heb nu wel begrepen dat ze zich herbronnen en dat ze hun missie aan het herbekijken zijn.
JEAN-MARIE VAN BRANTEGHEM: Op it en communicatie willen we een inhaalbeweging maken: innovatief zijn, vooruitdenken en het leven makkelijker maken voor onze mensen. Informatie wordt voor politiediensten meer en meer belangrijker dan de pen en het wapen. Uiteindelijk is het ultieme doel een veilige en leefbare samenleving, en it kan daarin helpen.
Kristof Van der Stadt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier