Voor de apothekers staan er de komende jaren heel wat it-ontwikkelingen op stapel. Onder meer de elektronische voorschriften krijgen stilaan gestalte.
Dirk Broeckx, secretaris-generaal van de Belgische beroepsvereniging van apothekers APB, is geen techneut, maar spreken over de technologische uitdagingen waar de sector voor staat, doet zijn ogen blinken. Het is de laatste jaren dan ook een van de belangrijke taken van de APB: ‘beroepsontwikkeling’, kijken waar de sector over 10 tot 15 jaar moet staan en dat proactief voorbereiden. “We zijn een beroep in volle evolutie”, zegt hij. “Het zwaartepunt ligt niet meer bij de logistieke functie. Begeleiding van de patiënt, raadgeving en zorg worden belangrijker. Dat is immaterieel maar kan ondersteund worden met tools, databanken, software, … Dat willen we vertaald zien in projecten en we willen dat onze achterban die tools uiteindelijk ook gebruikt.”
Het meest in het oog springende project, dat in het verleden al wat politieke en media-aandacht mocht genieten, is dat van het elektronisch medisch voorschrift: de arts die het medisch voorschrift van de patiënt elektronisch naar de apotheker verstuurt en die daar eventueel naderhand van die apotheker feedback over krijgt. Dat project maakt, aldus Broeckx, deel uit van wat hij “de drie sporen” noemt, “zoals drie sporen naast elkaar in een station, die verderop samenkomen”. Een tweede spoor is MyCareNet, het online systeem van de ziekenfondsen voor elektronische uitwisseling van gegevens over de verzekerbaarheid. “Daarin zit voor de apotheker belangrijke informatie voor de terugbetaling van geneesmiddelen. Dat is nu een enorme papieren stroom die zou kunnen geïnformatiseerd worden.” Spoor drie is het elektronische patiëntendossier, waarmee zorgverstrekkers gegevens voor het patiëntendossier zouden kunnen uitwisselen.
Privacysaus
Rond het elektronische voorschrift staat er heel wat op stapel. In juni zou daarrond een proefproject moeten starten, in opdracht van het Riziv. “Technisch kiezen we voor een voorschriftenserver, voor een centrale, tijdelijke opslag van de data”, vertelt Broeckx. “De arts zet de voorschriften daarop tot op het moment dat een zorgverstrekker, bijvoorbeeld een apotheker ze eraf komt halen. Het probleem is dat dat ‘niet-geadresseerde berichten’ zijn. Een arts verstuurt het voorschrift naar de server en weet niet welke zorgverstrekker het er zal af halen.” De verzekerbaarheidsgegevens staan daarentegen op de 6 servers van de ziekenfondsen. Via het MyCareNet-platform kunnen de zorgverstrekkers ze raadplegen.
Voor het patiëntendossier tenslotte wordt het spoor gevolgd van een decentrale opslag met een verwijsregistersysteem. “Dat is een technologie waarbij de zorgver-strekker, of groep zorgverstrekkers, de data lokaal opslaan. Als men dan iets uit het dossier nodig heeft, kan men via het verwijsregister weten op welke server men de gegevens van die patiënt kan vinden. Zo kan men die gegevens verzamelen en reproduceren. Dat is natuurlijk technisch wat moeilijker, maar geeft een veiliger gevoel aan de zorgverstrekker, die meer controle houdt over zijn eigen gegevens.”
Uiteraard is dat verhaal overgoten met een dikke saus van privacy- en beroepsgeheimwetgeving. “Zowel juridisch als emotioneel ligt dat zeer gevoelig”, weet Broeckx. “Bovendien zit je theoretisch met 10 miljoen patiënten en met meer dan 100.000 zorgverstrekkers. Het is gigantisch om dat it-gewijs in goede banen te leiden: access management, loggingsystemen, … Daar komt dan het eHealth-platform op de proppen. Daar heeft de overheid een aantal authentificatie-, identificatie- en encryptiediensten ontwikkeld om de toegang tot die heel persoonlijke gegevens zo strikt mogelijk te beveiligen. Elke consultatie zal gelogd worden, zodat kan opgevolgd worden wie aan welke informatie geweest is.”
Standaarden
Broeckx ziet de privacyproblematiek als een van de grootste uitdagingen van die it-projecten. “Het Big Brother-syndroom loert bij zorgverstrekkers voortdurend om de hoek”, stelt hij. “Het is zaak om hen voldoende vertrouwen in te boezemen.” Bovendien moeten ze gemotiveerd blijven om die grote projecten mee te helpen uitbouwen. “De toegevoegde waarde komt immers in de eerste plaats de patiënten ten goede. Maar voor de uitbouw hebben we wel de inspanningen van de zorgverstrekkers nodig.” Voorts is er het typische probleem van de standaardisering. “Artsen, maar ook apothekers, werken vandaag allemaal met aparte, lokale systemen, verschillende softwarepakketten, verschillende besturingssystemen. De manier waarop data worden opgeslagen is nog vaak onvoldoende gestandaardiseerd.”
Ondanks die obstakels is het volgens Broeckx eenvoudig om de voordelen van dergelijke it-systemen te zien. Zo is er de administratieve vereenvoudiging, die in de praktijk voor de arts en apotheker een enorme tijdswinst betekent. Ook schrijf- en leesfouten zouden zo worden ingeperkt. Verder verbetert het systeem de communicatie tussen arts en apotheker. “Artsen zijn geïnteresseerd om te weten welke producten effectief werden afgeleverd”, zegt Broeckx. “Met een elektronisch systeem kan de arts feedback krijgen, mits akkoord van de patiënt natuurlijk. Omgekeerd is de apotheker geïnteresseerd om soms meer informatie van de arts te krijgen: nauwkeurige indicaties van posologie, welke informatie de patiënt heeft gekregen, …” Al die elementen zouden voor een betere gezondheidszorg moeten zorgen. Bovendien kunnen uit die systemen anonieme gegevens worden gepuurd voor wetenschappelijk onderzoek en informatie over het gezondheidsbeleid.
Testproject
Zoals gezegd zou een testproject rond het elektronisch voorschrift er snel moeten aankomen. “Als het proefproject aanvaard wordt, hebben we 33 maanden om het af te ronden”, weet Broeckx. “Het einde van het proefproject zou vervolgens de nationale roll-out van het systeem moeten voorbereiden. Dat om te voorkomen dat dit het zoveelste rapport wordt waar niks mee gebeurt. Te meer daar we weten dat, wanneer dat allemaal afgerond is, de acceptatie op het terrein ook niet van de ene dag op de andere zal gaan. Dat heeft tijd nodig.”
Voor de technische uitwerking zullen de e-Health basisdiensten ( waar topman Frank Robben aan het hoofd staat, nvdr) ondersteund worden door de vzw Smals. “Voor de nieuwe, specifieke modules van het project, dat de zorgverstrekkers voor hun rekening nemen, zullen we zelf een technische partner zoeken. Artsen en apothekers en andere zorgverstrekkers hebben heel recent een consortium opgericht om dat project mee te beheren en nadien het voorschrijfsysteem onder eigen beheer te kunnen aanbieden. Op zich is dat al historisch.” De derde belangrijke technische partij zijn de softwarehuizen, die voor de juiste interfaces moeten zorgen in de softwarepakketten voor de zorgverstrekkers. Voor de testfase is alvast 450.000 euro voorzien voor de complete uitwerking en begeleiding. De technische kost van de nieuwe modules zal blijken uit een marktbevraging, die na de zomer zal gebeuren. Het Riziv dekt de kosten van het proefproject. “Zo’n project genereert maar meerwaarde voor iedereen als het er echt staat en werkt. Het is dan ook logisch dat de overheid investeert in de ontwikkeling.” Tijdens het testproject zelf wordt het businessmodel voor de toekomst onder de loep genomen.
Europa
Broeckx vindt dat de apothekers en artsen ‘in de eerstelijn’ qua informatisering wat in te halen hebben op de ziekenhuizen. “Een ziekenhuis is een gesloten gemeenschap met een beperkt aantal artsen. Het kan zijn eigen standaarden naar voren schuiven, zijn eigen infrastructuur aanbieden en zijn eigen regels opleggen. Dat is veel moeilijker in de eerstelijnszorg. Daar zijn het per definitie aparte entiteiten, individuele- of groepspraktijken. Het is tijd om die eilandjes te verbinden. Dat kan nu dankzij de internettechnologie van vandaag. Het is bovendien zaak om niet te lang te wachten. Soms beginnen ziekenhuizen eigen netwerken te creëren met bepaalde huisartsen in de buurt. De eerstelijn is volgens mij beter gediend met een model op eigen maat.”
“Een van de grootste uitdagingen zal uiteindelijk Europa zijn. Patiënten en zorgverstrekkers worden mobieler, zorgverstrekkers idem dito ( zie ook kader), maar de systemen en structuren zijn nog altijd nationaal en veel te weinig onderling gecoördineerd. Conceptueel doen we wel allemaal hetzelfde, namelijk patiënten verzorgen, maar op technisch vlak stel ik mij toch zeer de vraag hoe men dat allemaal op één lijn gaat krijgen.”
Stefan Grommen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier