Als het aan internetpionier en voormalig Icann-voorzitter Vint Cerf had gelegen, was er niets in huis gekomen van nieuwe internetextensies als.gent,.canon of.shop. “Waarom zouden er plots honderden nieuwe suffixen moeten bijkomen? Ik zie daar het nut niet van in.”
Vint Cerf was onlangs in ons land op uitnodiging van het Leuvens Onderzoekscentrum voor Informatie- en Communicatietechnologie en ICRI (Interdisciplinary Center for Law and ICT). De man die bijna veertig jaar geleden mee het Arpanet hielp ontwikkelen en samen met Bob Kahn het tcp/ip protocol uit zijn mouw schudde, schakelde voor enkele honderden studenten tussen de pioniersdagen van het world wide web en recente evoluties zoals de introductie van ipv6 en de komst van nieuwe internetextensies.
Als belangrijke spreekbuis van Google (Cerf is er ‘chief internet evangelist’) liet de ‘vader van het internet’ ook niet na om het belang te benadrukken van een open en vrij internet, zonder al te veel regeltjes of bemoeienissen van buitenaf.
“De grote kracht van het internet is dat het een stupid network is”, klonk het. “Dankzij die structuur is het mogelijk gebleken om steeds weer nieuwe media en nieuwe technologieën te integreren. Wij hebben ooit de wegen gebouwd, anderen bouwen wagens om over die wegen te rijden. Het zou jammer zijn als daar aan geknoeid wordt.”
Het internet ligt vandaag nochtans meer dan ooit onder vuur. Overheden willen meer controle.
VINT CERF: “Overheden moeten leren accepteren dat er een verschil is tussen de interneteconomie en het telefoniemodel van weleer. Om te telefoneren, betaalde je een operator. Die operator bracht een verbinding tot stand, en vroeg daar een som voor. De regels werden opgesteld door de operatoren zelf, of door regimes of internationale instellingen zoals de International Telecommunication Union (ITU).”
“De internetwereld zit anders in elkaar. Mensen betalen om online te gaan, maar doen daar wat ze willen. Uiteraard veroorzaakt dit spanningen. De ITU zou graag zien dat het internet door de Verenigde Naties wordt geleid, opdat er regels kunnen worden opgelegd. Vanuit ons perspectief is dat een erg angstaanjagende gedachte.”
“Ik kan het niet genoeg benadrukken: laat het internet met rust. Probeer het klassieke telecomdenken niet te transponeren naar het web, waar er niet betaald wordt voor telefoontjes en waar er geen interconnectietarieven aangerekend worden tussen landen. De huidige koppelingen tussen operatoren zijn vrijwillig tot stand gekomen, zonder regulering, en kijk: het internet wérkt! Intussen is 7 procent van de Britse economie afkomstig van online.”
Isp’s klagen dat ze meer geld nodig hebben om te kunnen investeren in hun netwerken. Ze willen traffic management tools gebruiken om diensten die te veel bandbreedte opslokken, te benadelen.
CERF: “Ik ben altijd tegen datacapture geweest, net zoals ik gruw van datalimieten. Het echte probleem is de bandbreedte, toch? Hoe snel kan data vervoerd worden? Isp’s zeggen: je mag tot 100 GB per maand gaan. Wat een onzin! Als je die 100 GB in 1 minuut wil opsouperen leg je het hele netwerk lam. Het is beter om te betalen voor snelheid, voor bandbreedte. En wanneer je meer bandbreedte wil, tast je wat dieper in de buidel. Telco’s lijken maar niet te snappen dat consumenten best bereid zijn te betalen voor meer capaciteit.”
Moeten er geen regels zijn over hoe er met de data van internetgebruikers wordt omgegaan? Privacy wordt hoog aangeschreven in Europa, terwijl het Google-management verwijst naar een overblijfsel uit de oertijd.
CERF: “We moeten niet doen alsof onze neus bloedt: sociale netwerken hebben er voor gezorgd dat mensen een deel van hun privacy opgeven. Ze delen bewust informatie met anderen, met een heel publiek zelfs. Privacy is een waardevol goed, maar het is moeilijk om er mee om te gaan in de online wereld, zeker nu iedereen met een camera en met een smartphone rondloopt.”
“Geef toe: ben jij er zelf al helemaal uit welke vorm van privacy je wil behouden in je sociale online-omgevingen? Is het niet belangrijker om het daar eerst over eens te geraken, voor dat je over regels begint te praten? Ik ben er zelf nog niet uit hoor, ik moet je het antwoord schuldig blijven, we hebben immers nog niet veel ervaring met platformen als Facebook en Google+.”
“Maar wanneer iemand vrijwillig informatie op het net plaatst, en ook aangeeft dat die informatie publiek is, moet die persoon goed begrijpen wat de consequenties zijn. Toegegeven, daarvoor is er voldoende transparantie nodig. Platformen die de data van hun gebruikers stockeren en gebruiken, moeten duidelijk maken wie er allemaal toegang krijgt tot welke gegevens, onder welke voorwaarden. Wat dat betreft ben ik niet gekant tegen een zekere vorm van regulering.”
“Maar wat als iemand anders informatie over jou online gooit, een compromitterende foto bijvoorbeeld? Hoe kan je zoiets tegengaan? Met behulp van technische hulpmiddelen? Misschien, maar die zijn niet waterdicht. Moet je de persoon in kwestie straffen, zoals dronken bestuurders een boete wordt opgelegd? Ook dat werkt niet altijd. Sociale druk en opvoeding lijken me meer geschikt. Wat is sociaal wenselijk online? Probeer dat op één of andere manier duidelijk te maken.”
Icann
U bent jarenlang voorzitter geweest van de Icann-board. Wat vindt u eigenlijk van de liberalisering van de domeinnaamruimte? Er komen honderden nieuwe internetextensies op ons af.
CERF: “Ik ben nooit een voorstander geweest van het opengooien van de domeinnaamruimte. Eén uitzondering misschien: het is geweldig dat tld’s in andere dan de Latijnse tekens mogelijk zijn. Daarover heb ik ook nooit iemand horen klagen (lacht).”
“Maar om nu ook merken en honderden nieuwe generieke namen toe te voegen? Ik zie daar het nut niet van in. Heel wat bedrijven vrezen dat ze straks honderden nieuwe internetextensies moeten volgen om er zeker van te zijn dat hun merknamen nergens misbruikt worden. Ze hebben een punt.”
“In sommige gevallen is er zelfs meer aan de hand. Merken zijn alles behalve uniek: heel wat namen duiken meerdere keren op, in andere sectoren, of in andere landen. In zekere zin is er dus een onevenwicht tussen domeinnamen en merken. Toen we met het design van het domeinnaamsysteem bezig waren, is daar geen rekening mee gehouden. Uiteindelijk zochten we gewoon naar een manier om bestemmingen op het internet te labelen.”
“Ik denk dat het vooral zoekmotoren zoals Google zullen zijn die profiteren. Je zal immers niet zomaar kunnen raden onder welk top level domein je iets moet gaan zoeken. Internetgebruikers zullen dus vaker dan voordien de naam van een bedrijf intikken in Google om te zien wat het resultaat is.”
Is het niet vooral de domeinnaamsector zelf die beter wordt van de nieuwe extensies? Om Icann niet te vergeten?
CERF: “Je hoort vaak dat Icann dit doet voor het geld, maar dat klopt niet. Toen ik voorzitter was van de organisatie, is het opengooien van de top level domeinnaamruimte nooit een topic geweest. Omdat ik er tegen was, welja, maar als het echt om het geld zou gedraaid hebben, dan had ik het nooit kunnen tegenhouden.”
“Daarnaast mag je niet vergeten dat Icann vaak voor de rechter gesleept wordt. Organisaties die het niet gewend waren om zich aan regels te houden, vonden het immers niet zo leuk dat ze plots naar de pijpen van een regelgever moesten dansen wilden ze registry of registrar worden.”
“Toen we per grote uitzondering toch enkele nieuwe tld’s introduceerden, doken er keer op keer misnoegden op die Icann voor de rechter daagden. Daarom wordt er dus 185.000 dollar inschrijvingsgeld gevraagd. De regelgever heeft proactief proberen te berekenen wat de kosten kunnen zijn op het vlak van rechtszaken en processen.”
Vindt u dat Icann het tld-project goed heeft aanpakt? Het registratiesysteem voor de nieuwe internetextensies heeft maanden plat gelegen, en de Amerikaanse overheid twijfelt nu zelfs of ze Icann het cruciale IANA-contract nog wel wil toekennen.
CERF: “Het registratiesysteem lag niet plat. Toen duidelijk werd dat er een lek was in de systeemsoftware waardoor gebruikers klantengegevens van derden konden zien, heeft Icann alles meteen offline gehaald. Dat was een voorzichtige maar juiste reactie. Het enige wat je de organisatie kan verwijten, is dat het te lang geduurd heeft voor dat alles terug online stond.”
“Het IANA-contract, dat is een ander verhaal (IANA is als daadwerkelijke rootbeheerder de ‘boekhouder’ van het internet. Momenteel is Icann verantwoordelijk voor de IANA-functies, nvdr.). Kijk, de NTIA (National Telecommunications and Information Administration) is altijd vragende partij geweest voor nieuwe top level domeinen. Toen ik dat proces afblokte, vond de overheidsinstantie dat we met haar voeten aan het spelen waren. En nu het er toch van komt, doet de NTIA niet anders dan klagen. Ik kan daar echt razend van worden.”
“Uiteindelijk had Icann misschien wat transparanter kunnen zijn. Er had misschien wat duidelijker gecommuniceerd kunnen worden, transparancy is your friend. Maar het domeinnaamwereldje is sowieso een erg complexe en politiek geladen omgeving. Als jij de dingen beter geregeld kan krijgen, moet je dat Icann dringend eens laten weten (lacht).”
IPV6
Op 6 juni werd ipv6 officieel gelanceerd, het aantal internetadressen wordt uitgebreid van 4,3 miljard naar 3,4 x 1 tot de 38ste macht. Het gevolg is dat er nog miljarden nieuwe devices gelinkt kunnen worden aan het net. Raken die adressen ooit opgebruikt?
CERF: “Daar zou ik me niet te veel zorgen over maken (lacht). Tegen die tijd is er allicht iets veel beters voorhanden dan het internet. Wat juist? Geen flauw idee!”
“Een gevolg van het ‘groter worden’ van het internet, is dat er meer bandbreedte nodig is. Er zijn nu al netwerken die 100 gig per seconde halen, 400 gig ligt binnen handbereik. Het enige probleem dat kan opduiken is misschien de snelheid van het licht. Die is nogal traag, zeker als je wil communiceren op interplanetaire schaal.”
U werkt aan een project dat het internet naar de ruimte brengt. Ik stel me vragen bij de levensvatbaarheid.
CERF: “Een standaard om te kunnen communiceren in de ruimte hoeft niet levensvatbaar te zijn. Ik ben gewoon heel erg blij dat we na jaren van hard labeur met een communicatieprotocol op de proppen gekomen zijn dat gebruikt kan worden in space. De technologie wordt al gebruikt aan boord van het ruimtestation ISS, en is toegevoegd aan de rovers op Mars. In augustus landt het Mars Science Lab op de rode planeet, en kan er dankzij ons protocol met de aarde gecommuniceerd worden.”
Frederik Tibau
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier