Cobol niet dood, maar programmeurs stervende
Met de vijftigste verjaardag van Cobol achter de rug, is het allicht boud te stellen dat deze prorgammeertaal rustig er nog eens 50 jaar bovenop kan doen. Boud, want ook de dood van Cobol werd al vele malen aangekondigd.
Met de vijftigste verjaardag van Cobol achter de rug, is het allicht boud te stellen dat deze prorgammeertaal rustig er nog eens 50 jaar bovenop kan doen. Boud, want ook de dood van Cobol werd al vele malen aangekondigd.
De wortels van Cobol – en een rits andere talen, zoals Fortran – zijn verankerd in de periode wanneer computers voor het eerst op echt grote(re) schaal de labo’s verlieten en hun opwachting in bedrijven maakten. Voor die computers moesten ook toepassingen worden geschreven en dat kostte goed geld. Helaas werd haast voor elk nieuw systeem tevens een nieuwe taal gecreëerd, zodat het overzetten van toepassingen zo goed als uitgesloten was.
Om die reden werd in 1959 een commissie opgericht, die tot taak had de specificaties voor een ‘COmmon Business Oriented Language’, alias Cobol, te schrijven. Dat werd besloten op 8 april 1959 en de commissie omvatte zes toenmalige computerbouwers (Burroughs, IBM, Minneapolis-Honeywell, RCA, Sperry Rand en Sylvania Electric) en drie overheidsorganisaties (de USAF, David Taylor Model Basin en het National Bureau of Standards/het huidige NIST).
Die specificatie werd in belangrijke mate bepaald door Grace Murray Hopper, née Grace Brewster Murray, en werd geïnspireerd door een drietal ‘business’ programmeertalen: Flow-Matic (het werk van Grace Hopper), Comtran (Bob Bemer van IBM) en Fact (Honeywell). De eerste compilers bewezen in 1960 de uitwisselbaarheid van Cobol-programma’s tussen computers van verschillende producenten.
Omdat vervolgens bedrijfseigen uitbreidingen voor problemen zorgden, werd vervolgens een standaard-Cobol geformuleerd (1968), met een aantal revisies (1974, 1985). De meest recente revisie aan de standaard werd afgerond in 1997 (Draft) en voorzag onder meer in ‘object’-uitbreidingen voor Cobol, maar werd pas in 2002 officieel gemaakt (een ISO-standaard). Vandaag is het aantal leveranciers van Cobol erg klein (MicroFocus, IBM, Fujitsu), maar Cobol software vindt nog steeds zijn plaats in nieuwe omgevingen (zoals .Net, Java) en omgevingen (zoals webservices etc).
Hoewel al talloze malen voor dood verklaard, draait een belangrijk deel van de bedrijfsactiviteiten nog op Cobol. De taal heeft dan ook doorheen de tijd bewezen zich aan nieuwe ontwikkelingen te kunnen aanpassen – gaande van het gebruik van data in flat files, langs dbms- en rdbms- systemen, transactiemonitors (zoals CICS) tot objectoriëntatie, het invoegen in webservicesomgevingen en de ondersteuning van webtoepassingen. Tegelijk is de ‘backoffice’ in bedrijven niet dermate fundamenteel veranderd, dat het plotseling logischer zou zijn het bedrijfsgebeuren te programmeren in eminent cryptische talen als C of C++, of in het al even niet-bedrijfsgerichte Java. Cobol is nu eenmaal een, jawel, Business Oriented Language.
Het probleem is dan ook veeleer dat de keuze van de taal vandaag een kwestie van ‘fashion’, mode, is geworden. Je schrijft in C++ of vandaag in Java, omdat je nu eenmaal die talen op school en de unief hebt geleerd. En omdat die nieuwe ‘sexy'(?) talen ook de volle aandacht van de toolbouwers kregen (hoewel Cobol een van de eerste talen was waarvoor een ‘workbench’ werd gebouwd). En die talen meer truukjes in huis hebben om een flitsend en knipperend, ‘all singing, all dancing’ afbeelding op een beeldscherm te brengen. Alsof elke sessie van het boekhoudingspakket of erp het equivalent van een Hollywood ‘action’-film moet zijn. Mocht op de hogescholen en aan de unief voldoende aandacht aan Cobol worden besteed, zou niemand het in zijn hoofd halen om te stellen dat Cobol ‘dood’ is.
Nee, Cobol is niet dood. Het probleem is veeleer dat de Cobol programmeurs dood zijn, of aan het uitsterven zijn. En dat is een compleet ander probleem.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier