IBM PC: Steeds krachtiger… en gekloond
Al snel bracht IBM een nieuw model uit, in casu de IBM PC XT (1983), dat het eerste echte werkpaard in de IBM PC familie werd. Nog voorzien van een Intel 8088, beschikte de XT over 256 tot 640KB werkgeheugen, en kon hij standaard met een harde schijf worden geleverd (‘Winchesters’ met een capaciteit van 10 tot 20MB).
Al snel bracht IBM een nieuw model uit, in casu de IBM PC XT (1983), dat het eerste echte werkpaard in de IBM PC familie werd. Nog voorzien van een Intel 8088, beschikte de XT over 256 tot 640KB werkgeheugen, en kon hij standaard met een harde schijf worden geleverd (‘Winchesters’ met een capaciteit van 10 tot 20MB). Bedrijven kochten deze machines in grote getale, en voor heel wat kmo’s – zeker de kleinere bedrijven – was dit de eerste computer die ooit over de drempel kwam (na vaak jarenlang enkel met servicebureaus te hebben gewerkt).
De openheid van de IBM PC – IBM dacht dat de copyright bescherming van de BIOS voldoende was om plagiaat te voorkomen – en de snelle populariteit van de PC, bracht ondertussen ook al de eerste ‘klonen’ met volledige (en gegarandeerde) compatibiliteit op de markt. Columbia Data Products (CDP) was de eerste over de startstreep, met al in 1982 een aankondiging. Met 128KB geheugen (tegen max 64KB bij de toenmalige IBM PC) was de specificatie van het Columbia systeem zelfs beter dan het IBM product.
Die eerste kloon werd al snel gevolgd door een stroom van compatibele systemen, verpakt in nieuwe en interessante ‘form factors’. Zo bracht Compaq als eerste een transporteerbare PC-kloon uit. Met de omvang van een stevige naaimachine was dit tevens een bijzonder compatibele machine, wat het prille bedrijf van stichter Rod Canion toen het predikaat van het snelst groeiende bedrijf ooit opleverde.
IBM was niet alleen machteloos om de klonen tegen te houden – de beschermde BIOS was immers op een ‘cleane’ wijze functioneel volledig nagebouwd door de kloonbouwers en later door gespecialiseerde bedrijven als Phoenix en AMI – maar tevens zondigde het bedrijf zelf meer dan eens tegen het gebod van absolute compatibiliteit. Zo was de Portable PC (IBM’s equivalent van de Compaq Portable) niet volledig compatibel met de IBM PC, zodat hij belangrijke softwarepakketten als Lotus 1-2-3 niet in ongewijzigde vorm kon draaien.
Ook de eerste poging om de huismarkt aan te pakken – met de IBM PCjr – was een flop door gebrekkige compatibiliteit en substandaard hardware. Het bedrijf wou immers niet de lucratieve bedrijfsmarkt ondergraven met even krachtige maar allicht goedkopere huiscomputers. Ook andere bedrijven die klanten strikt aan hen wilden binden door lichtjes afwijkende PC-uitvoeringen (zoals bij Wang Laboratories, Tandy, Apricot en anderen) ervoeren dat absolute compatibiliteit een absolute must was. Naast Lotus 1-2-3 was jarenlang ook Microsoft Flightsimulator een standaard-‘toets’ van die compatibiliteit (in beide gevallen werd getest of de kloon over een compatibele beeldvormingschip beschikte, omdat die programma’s met het oog op betere prestaties, rechtstreeks op die chip een beroep deden).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier