Lode Godderis, CEO van externe preventiedienst IDEWE, waarschuwt voor een potentiële ‘far west’, een alternatief circuit buiten de zorgsector om, waarin gezondheidsgadgets vrij spel krijgen en onoordeelkundig worden ingezet. Hij pleit voor een privaat public partnership dat de dynamiek tussen de preventie/gezondheidssector en de DTC-ondernemerswereld goed reguleert.
Ze zijn niet meer weg te denken uit de privésfeer en bijvoorbeeld de topsport, en ik zie ze ook steeds meer op de werkvloer: de zogeheten DTC, of ‘direct-to-consumer’-gezondheidstechnologieën – het rechtstreeks marketen en adverteren van medicatie en -tools naar de consument in plaats van bijvoorbeeld artsen. Een bekend voorbeeld is de hype van de health wearables die allerlei gezondheidsparameters monitoren.
En zoals elke vernieuwing komt ook deze niet alleen met kansen maar ook met risico’s. Ze levert enorm veel data op, maar dat is nog geen informatie. Van hartslag tot slaapkwaliteit, van werkbelasting tot blootstelling aan stoffen: hoeveel parameters je ook meet, de data worden pas waardevol als ze binnen de juiste context vertaald worden naar je leef- en werkomgeving. En dat kan enkel met de juiste medische omkadering.
Dokter Google-effect
En daar knelt het schoentje, ook in mijn domein van de arbeidspreventie: het risico groeit dat ook bedrijven – met de allerbeste bedoelingen – dergelijke gezondheidstechnologieën als deel van hun welzijnsprogramma’s introduceren zonder de juiste medische of psychologische omkadering. Een stress-alarm op je horloge bijvoorbeeld zegt nog niks over oorzaak van de stress, laat staan over de oplossingen. Dat kan een ‘dokter Google’-achtig effect triggeren: mensen (of hun werkgever) gaan geen professionele hulp zoeken maar signalen van DTC op zich als een conclusie beschouwen.
Hoeveel parameters je ook meet, de data worden pas waardevol als ze binnen de juiste context vertaald worden naar je leef- en werkomgeving
In dit geval kan dat bijvoorbeeld een – vooral een bij loos alarm totaal contraproductieve – vicieuze ‘stress over stress’-cirkel creëren. En slaapmeters kunnen mensen zonder slaapissues net met slaapstress opzadelen. Ook loert ‘healthisme’ om de hoek: wie continu meet en monitort kan zichzelf een obsessieve druk beginnen opleggen om bepaalde parameters te halen.
Verschillende studies bevestigen het belang van betrokkenheid van geschoolde zorgverleners en artsen bij de interpretatie van resultaten en counseling. Voor die omkadering pleit ik al heel lang, en ik stel tot mijn spijt vast dat ze nog te vaak ontbreekt: zowel bij de zorgconsument, als in de sport en dus ook steeds meer op het werk.
Vrij spel zonder enige wetenschappelijke basis
Een extra bezorgdheid die steeds meer opspeelt is de totaal scheefgegroeide verhouding op het vlak van regulering tussen de klassieke gezondheids- en preventiesector en deze nieuwe opkomende technologieën. De zorg- en preventiesector is streng gereguleerd: dat is grotendeels terecht, maar creëert naar mijn mening te weinig ruimte voor innovatie, die wij in onze sector nodig hebben en wetenschappelijk onderbouwen. Daarnaast heb je de DTC-markt die, soms met weinig of geen wetenschappelijke evidentie, vrij spel krijgt en het eigenlijke einddoel – medische en psychologisch gezonde werknemers – vaak niet vooruithelpt of zelfs schaadt.
Als we willen dat DTC-gezondheidstechnologieën voor méér welzijn zorgen in plaats van minder, moeten we deze innovatietrend dringend integreren in een gereguleerde zorgomgeving
Een voorbeeld daarvan zijn de lichaamsscans waarmee privé-maatschappijen je tegenwoordig binnenstebuiten keren – ze brengen zelfs je DNA en, met een DEXA-scan, dingen zoals je bot- en spierweefsel in kaart. Klinkt fancy, maar het is duur en vooral: totaal nutteloos voor de gemiddelde mens. De adviezen die daaruit voortvloeien zijn niet wetenschappelijk onderbouwd en dan nog: als het al enig nut heeft, gaat het vaak om ‘marginal gains’, die niet in verhouding staan tot de kostprijs. Bovendien zitten dergelijke DNA-analyses juridisch in twijfelachtig vaarwater.
Far west
Maar dit soort initiatieven wordt dus nauwelijks gereguleerd, wat het risico op een alternatief circuit creëert buiten de zorgsector om: een soort ‘far west’ waarin fancy health gadgets en analyses vrij spel krijgen om onoordeelkundig te worden ingezet. Dat speelveld maakt het ook moeilijker voor de zorg en preventie om hun werk te doen.
Laten we zeker het kind niet met het badwater weggooien: ik heb absoluut niks tegen technologie op zich. Dergelijke systemen zorgen voor meer awareness het belang van goede gezondheid en verlagen de drempel om daarrond als individu actie te ondernemen. Ook voor de gezondheidssector in het algemeen en voor ons de preventiesector, kunnen ze veel waardevolle informatie en mogelijkheden bieden om nog veel meer op preventie-op-maat te bieden.
Bij DTC is er het risico dat mensen tot consumenten gereduceerd worden aan wie je rechtstreeks technologieën kan verkopen die geen bewezen gezondheidswinst opleveren
Maar bij DTC is er het risico dat mensen in een gezondheidscontext tot consumenten gereduceerd worden aan wie je rechtstreeks technologieën kan verkopen die geen bewezen gezondheidswinst opleveren.
Naar meer samenwerking voor meer welzijn
Daarom pleit ik ervoor om beide domeinen elkaar te laten verstérken en te integreren in een nieuw kader, via Private Publiek Partnerschappen (PPP’s). Die vormen een krachtige motor voor innovatie en kwaliteitsvolle zorg, die goed ingebed is in een transparant en ethisch kader. Door samen te werken met bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties kunnen publieke zorginstellingen sneller toegang krijgen tot technologische innovaties, extra financiering en gespecialiseerde expertise, wat leidt tot efficiëntere processen, betere infrastructuur en meer gepersonaliseerde zorg.
Tegelijk bieden PPP’s kansen om preventieve gezondheidsprogramma’s, digitale toepassingen of gedeelde diensten (zoals IT of laboratoria) duurzaam te ontwikkelen en te implementeren. Cruciaal is wel dat de bescherming van de patiënt centraal blijft staan, met garanties op vlak van toegankelijkheid, kwaliteit, privacy en inclusie.
Mits duidelijke governance-afspraken, resultaatsgerichte en patiëntgerichte indicatoren en onafhankelijk toezicht dragen PPP’s bij aan een toekomstbestendige en rechtvaardige gezondheids- en welzijnszorg.