De eerste maanlanding was zeker niet het enige technologische hoogstandje dat deze zomer zijn veertigste verjaardag mocht vieren. In augustus 1969 toverde Ken Thompson immers de eerste versie van Unix uit zijn vingers, in assembler geschreven op een DEC PDP-7.
Het klinkt boud om Unix met de historische maanlanding te vergelijken maar experten omschrijven dit besturingssysteem toch zonder aarzeling als een der belangrijkste stukken code ooit geschreven. Dat Ken Thompson, samen met Dennis Ritchie en anderen, het Unix besturingssysteem creeërde nadat hun werkgever – AT&T’s Bell Labs – uit het Multics project was gestapt, is onderhand wel genoegzaam bekend. Dit project voor een interactief timesharing besturingssysteem, waaraan ook door MIT en General Electric werd gewerkt, leverde inspiratie voor een ‘operating system’ dat uiteindelijk bijna alle moderne besturingssystemen zou beïnvloeden, dank zij ideeën als ‘pipes’ etc. Na het herschrijven van Unix in C, werd het meteen ook een van de eerste besturingssystemen dat uitdrukkelijk geschikt was om op eender welk hardwaresysteem te worden geïmplementeerd.
Academia
De verspreiding en grote invloed van Unix is gezien de ruime belangstelling uit de academische wereld, niet echt toevallig. Die waardeerde dat de broncode beschikbaar was en Unix ook makkelijk overzetbaar was, waardoor het een studie- en onderzoeksobject bij uitstek werd aan hogescholen en universiteiten over de hele wereld.
Tegelijk was Unix een schoolvoorbeeld van de hackersethiek op zijn best. Niet ‘hackers’ in de betekenis van malafide personages die systemen kraken, zoals het woord vandaag wordt gehanteerd. Maar hackers die om de eer en het respect van hun gelijken gestaag aan code sleutelen, om die te verbeteren en uit te breiden zodat alle gebruikers er baat bij hebben. En ja, dit doet denken aan het opensourcegebeuren. Unix genoot immers van krek dezelfde aanpak en inzet als ‘open source’. Dat resulteerde onder meer in uitbreidingen die het werk waren van de universiteit van Berkeley, en verdeeld werden als een reeks BSD-versies (Berkeley Software Distribution).
Het verschil tussen publiek domein software, freeware, shareware, open source etc schuilt dan ook veeleer in het bijhorende type licentie en de wijze waarop het ‘copyright’ en andere rechten worden beschermd. Die rechten bleven uitdrukkelijk in handen van AT&T – belangrijk voor de verdere geschiedenis van Unix. Rond 1979 circuleerde Unix System 7 (Arabisch cijfer) als laatste vrijelijk beschikbare research-versie, waarna AT&T resoluut overstapte op commerciële licenties.
Commerciële opmars
Het commerciële gesternte was begin van de jaren ’80 dan ook gunstig voor Unix. Door de aandacht voor Unix op de universiteiten, stroomden de eerste Unix-adepten de bedrijven binnen en dat zowel bij de ict-producenten als bij de potentiële eindgebruikers. Voorts vormde Unix een aantrekkelijke basis voor heel wat producenten van computersystemen, want de kosten en inspanningen voor de ontwikkeling van hun eigen bedrijfseigen besturingssystemen begonnen duidelijk te zwaar te wegen. Ook de bouwers van softwarepakketten (met name in de minicomputer-wereld) hoopten zo met minder ontwikkelingsinspanningen en kosten een bredere markt voor hun producten aan te boren.
Interessant is tevens dat ook de Europese Commissie en andere Europese instellingen later resoluut kozen voor Unix, in de hoop op die manier de Europese producenten van ict-materiaal (zoals Bull, ICL, Siemens, Olivetti et cetera) een vuist te laten maken tegen de VS. Vergeefs, is inmiddels gebleken…
Op basis van System 7 zagen producten als Xenix, het daglicht. Dat werd ontwikkeld door Microsoft(!) voor de Intel x86 architectuur en voorzien van uitbreidingen die installatie en beheer moesten vereenvoudigen. Xenix III was daardoor een tijdlang de Unix-versie met het grootste aantal installaties. Microsoft verkocht later de rechten op Xenix aan zijn grootste distributeur van dat product – The Santa Cruz Operation, later afgekort tot SCO, uit Santa Cruz (een bedrijf met die naam speelt ook vandaag nog een niet zo frisse rol in de Unix-saga,). SCO illustreerde de kracht van zijn product met ietwat dichterlijke vrijheid door de claim van ‘instant mainframe’.
De wijze waarop AT&T licenties toekende en het gebruik van de naam ‘Unix’ indijkte, gekoppeld aan de noodzaak van computerbouwers om Unix aan te passen aan de mogelijkheden van hun machines, had helaas tot gevolg dat al snel een ware jungle van al dan niet sterk afwijkende versies onder een veelheid van namen ontstond. Denk maar aan AIX (IBM), HP/UX (HP), Sinix (Siemens), DG/UX (Data General), Dynix (Sequent), AU/X (zelfs Apple had ooit een Unix-versie) en nog heel wat meer. De BSD-distributie werd dan weer door Sun ontwikkeld tot SunOS en later Solaris. Dat alles tot grote droefenis van de softwarebouwers, die weer bijkomende inspanningen moesten leveren om hun pakketten voor elke versie wat te tweaken, en van de eindgebruikersbedrijven. Wel hebben Unix-systemen en hun oplos-singen zich doorgezet tot ze als eersten in staat waren de hegemonie van mainframes in de grote datacenters te breken. Ook vandaag vormen ze nog de ruggengraat van heel wat ‘back office’ datacenters.
Halfwassen unificatie
De veelheid aan ‘Unixen’ leidde wel tot pogingen tot unificatie. Rond AT&T’s Unix System V (Romeins cijfer, alias SysV), de opvolger van System 7 en een sterk uitgebreide versie, werd eerst een System V Interface Definition (SVID) gedefinieerd, maar dat bleek niet voldoende. Onder meer onder druk van de Amerikaanse overheid werd rond 1988 de POSIX standaard geformuleerd (Portable Operating System Interface for unIX). Deze IEEE/ISO standaard vormde een compromis tussen de API’s in System V en de BSD-afgeleiden. Ongetwijfeld een verbetering, maar helemaal niet vergelijkbaar met de eenheid van hardware en software in bijvoorbeeld de pc-wereld.
Er volgden nog een hele reeks initiatieven, zoals COSE (een samenwerking van computerproducenten), X/Open, de Open Software Foundation (die een eigen standaard Unix voorstelde), OSF/1, waartegen AT&T et alia reageerden met het Unix International/UI initiatief. In 1994 smolten OSF en UI samen. Begin jaren negentig groeide System V release 4, dat een samenwerking tussen AT&T en Sun was en een rits technologieën uit SysV 3, 4.3BSD, Sunos en alia samenbracht en het platform voor latere ontwikkelingen vormde.
Helaas begon ook Unix zelf rond die tijd een dooltocht. AT&T bracht zijn Unix eerst onder bij Unix System Labs (een eigen dochterorganisatie). Vervolgens werden de rechten verkocht aan Novell, dat de Unixware versie creëerde op basis van SysV 4 en Netware. Daarna kreeg X/Open (later de Open Group) de rechten om te definiëren (en te certifiëren) wat Unix is, waarna de rechten op de SysV code aan SCO werden verkocht. Of daar ook het copyright toe behoorde, vormt het onderwerp van rechtszaken ingeleid door het bedrijf dat later SCO kocht (Caldera) en zichzelf vervolgens weer tot The SCO Group omdoopte. SCO heeft vandaag ook nog rechtszaken lopen wegens vermeend gebruik van zijn code in versies van Linux.
Linux en co
Een interessante ontwikkeling in het Unix-verhaal start kort na AT&T’s koerswijziging inzake de verdeling van Unix-licenties aan universiteiten en hun gebruik van broncode. Aan de Vrije Universiteit van Amsterdam schrijft professor Tanenbaum dan maar een mini-Unix kloontje om de principes van Unix te onderwijzen en publiceert dat in een boek als Minix… Wat vervolgens als inspiratie fungeerde voor het werk van een student in het hoge noorden, ene Linus Torvalds. Hoe zijn eerste versie van de Linux-kernel vervolgens dank zij de opensourcebeweging de wereld veroverde is elke ict’er welbekend. Helaas lijkt ook Linux wat besmet door de Unix-kwaal, want hoewel de kernel gemeenschappelijk is, floreren toch verschillende ‘distributies’. Dat gaat van de ‘puurste’ (want meest conform de hackers-ethiek) Debian langs RedHat, Suse et alia tot de versie die allicht vandaag de grootste populariteit kent bij jongeren, Ubuntu. Overigens is Linux niet de enige ‘open’ Unix-kloon, want daarnaast is er ook nog OpenBSD en FreeBSD, terwijl Sun zijn Solaris OS als OpenSolaris heeft vrijgegeven. Opmerkelijk is overigens dat ook de Free Software Foundation, bekend om de GNU General Public License (GPL) en de GNU softwareomgeving, niet een eigen kernel maar deze van Linux gebruikt..
En voorts heeft Unix doorheen de jaren aangetoond zich te kunnen aanpassen aan alle types toepassingen, zelfs als dat oorspronkelijk voor onmogelijk werd geacht. Zo kan het OS zelfs echte ‘real time’ toepassingen aan, zoals de Unix-alike QNX heeft bewezen.
Na veertig jaar lijkt de Unix-dynastie klaar er nog minstens 40 jaar en meer bij te doen. Dan staan we wel niet stil bij het eigen ‘Y2K’ probleem, in casu ‘Y2K38’. Op 19 januari 2038 loopt immers de ‘system time’ in 32-bit Unix-systemen af en zou het jaartal plots op 1901 springen. Kortom, nog werk aan de winkel. Overigens hadden ook Dennis Ritchie en consorten al een eigen kijk op de toekomst na Unix, met hun OS-project ‘Plan 9’. Genoemd naar een vreselijk knullige SF film uit 1953 ‘Plan 9 from outer space’ (door cult figuur Ed Wood) betreft het een gedistribueerd besturingssysteem, met ondersteuning voor Unicode en systeemonafhankelijkheid. De film is commercieel verkrijgbaar op DVD, maar Plan 9 als besturingssysteem blijft veeleer research grade, zonder commerciële plannen.
Voor meer geschiedenis over Unix: de ‘home page’ van Dennis Ritchie in Bell Labs, http://cm.bell-labs.com/cm/cs/who/dmr
Guy Kindermans
Overigens is Linux niet de enige ‘open’ Unix-kloon
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier